ECLI:NL:RBMNE:2017:2250

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2017
Publicatiedatum
8 mei 2017
Zaaknummer
5597482
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap, betaling van onbetaalde facturen door de gedaagde, die een opdracht had gegeven voor het samenstellen van de jaarrekening en andere administratieve werkzaamheden. De eiseres heeft twee facturen van respectievelijk € 151,25 en € 3.401,31 niet betaald. De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de facturen niet in overeenstemming zijn met de gemaakte afspraken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde maandelijks een voorschotbedrag van € 250,- diende te betalen en dat de eindafrekening van € 3.401,31 niet onredelijk is, gezien de werkzaamheden die zijn verricht. De kantonrechter heeft de vordering van de eiseres tot betaling van de factuur van 19 mei 2016 toegewezen, maar de vordering met betrekking tot de factuur van 22 april 2016 afgewezen, omdat de eiseres niet heeft aangetoond welke werkzaamheden aan deze factuur ten grondslag lagen. Daarnaast zijn de wettelijke handelsrente en proceskosten toegewezen aan de eiseres, terwijl de gedaagde in de proceskosten is veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5597482 UC EXPL 16-18990 MEH/1029
Vonnis van 17 mei 2017
in de zaak tussen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder te noemen [eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. [gemachtigde] ( […] B.V.),
en
[gedaagde], h.o.d.n. “ [naam] ”,
wonend in [woonplaats] ,
verder te noemen [gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 december 2016;
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 januari 2016;
  • de akte met een productie van [gedaagde] ;
  • de antwoordakte van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Bij brief van 25 februari 2014 aan [gedaagde] bevestigt [eiseres] de aan haar gegeven opdracht. In die brief staat:
“U heeft ons kantoor de opdracht verstrekt voor het samenstellen van de jaarrekening van uw onderneming. (…)
Opdracht
Wij zullen op basis van de door u te verstrekken gegevens de jaarrekening 2013 en volgende jaren van uw onderneming samenstellen. Voor alle duidelijkheid vermelden wij dat wij geen werkzaamheden uitvoeren die bij controle- of beoordelingsopdrachten van jaarrekeningen van toepassing zijn. (…)
Naast de samenstellingsopdracht voor de jaarrekening heeft u tevens opdracht gegeven voor de volgende werkzaamheden:
verzorgen van de periodieke loonverwerking voor één personeelslid, waaronder tevens begrepen de berekening van de maandelijks verschuldigde premies sociale verzekeringen;
verzorgen van de elektronische aangiften, waaronder begrepen de maandelijkse aangifte loonheffing en de maandelijkse opgave nominatieve gegevens werknemers;
verzorgen van de financiële administratie over het vierde kwartaal 2013. Vanaf het eerste kwartaal 2014 gaat u zelf uw administratie verzorgen;
verzorgen van administratieve ondersteuning voor de opzet van de administratie (4 uur);
verzorgen van de elektronische aangiften omzetbelasting;
verzorgen van de aangiften inkomstenbelasting van u en uw echtgenote;
verzorgen van beperkt advieswerk; zoals onder andere opgave verzekerd belang, beoordelen fiscale positie, omzetopgave [naam] , overleg met franchisegever, overleg bankier (3 uur).
(…)
Honorarium
Ons honorarium is gebaseerd op de tijdsbesteding van ons team, inclusief te maken kosten. (…)
De geraamde kosten voor de op bladzijde 1 onder de punten 1 tot en met 7 genoemde werkzaamheden worden begroot op € 4.500,-- op jaarbasis. Deze kosten zullen, op voorschotbasis, per maand gefactureerd worden. De declaraties zullen middels automatische overschrijving door u voldaan worden. Per kwartaal zullen wij de ontwikkeling van de aard en omvang van de werkzaamheden doornemen en beoordelen of deze nog in verhouding zijn met de gemaakte prijsafspraak blijven. Na verloop van het jaar of bij tussentijdse beëindiging van deze opdrachtbevestiging zal er een gespecificeerde eindafrekening opgemaakt worden.”
Ook op deze opdracht zijn de algemene voorwaarden van [eiseres] van toepassing verklaard.
2.2.
[gedaagde] heeft twee facturen van [eiseres] onbetaald gelaten. Het betreft de factuur van 22 april 2016 van € 151,25 en die van 19 mei 2016 van € 3.401,31 (beide inclusief btw). De laatste factuur koppelt een bedrag van € 3.718,- aan “Werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening”. Hierop is een bedrag van € 1.000,- aan betaalde voorschotten afgetrokken.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] te voldoen een bedrag van € 4.228,55 (bestaande uit € 3.552,56 aan hoofdsom, € 143,10 aan wettelijke handelsrente vanaf respectievelijk 22 mei en 19 juni 2016 en € 532,89 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van de dagvaarding (8 december 2016) tot de dag van algehele voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de wettelijke handelsrente over die kosten.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak is niet veel duidelijk. In de dagvaarding wordt niet uitgelegd op welke werkzaamheden de facturen betrekking hebben. De opdrachtbevestiging en de facturen zijn evenmin door [eiseres] in het geding gebracht (dat heeft [gedaagde] gedaan). De toelichting die partijen tijdens de zitting hebben gegeven is evenmin bijzonder verhelderend, maar er lijkt het volgende uit te volgen.
4.2.
De factuur van 19 mei 2016 van € 3.401,31 heeft te maken met de werkzaamheden die zijn uitgevoerd op basis van de opdrachtbevestiging van 25 februari 2014 (zie hierboven onder 2.1.). De factuur van 22 april 2016 van € 151,25 vloeit voort uit een mondelinge overeenkomst. Wanneer die overeenkomst tot stand is gekomen en welke werkzaamheden zijn uitgevoerd, is niet door [eiseres] toegelicht.
Het in de opdrachtbevestiging genoemde bedrag van € 4.500,- is een begroting, aldus [eiseres] , dat zij probeerde niet te overstijgen, behalve in het geval van bijzondere werkzaamheden.
[gedaagde] diende maandelijks een voorschotbedrag van € 250,- te betalen voor de werkzaamheden die genoemd zijn in die opdrachtbevestiging. Aan het einde van het jaar (of bij beëindiging van de overeenkomst) vindt een eindafrekening plaats. [gedaagde] heeft de overeenkomst in maart 2015 opgezegd en de factuur van 19 mei 2016 is de eindafrekening. Hierin zijn veel werkzaamheden gefactureerd die [eiseres] in april 2015 heeft verricht voor het opmaken van de jaarrekening.
4.3.
Volgens [gedaagde] was in eerste instantie afgesproken dat hij maandelijks een bedrag € 325,- zou betalen. In 2014 is dit bedrag verlaagd naar € 250,-, omdat hij bepaalde werkzaamheden zelf zou uitvoeren. Kennelijk heeft hij hiermee het oog op het vanaf 2014 zelf uitvoeren van de administratie (zie de opdrachtbevestiging, onder punt 3.). [gedaagde] voert aan dat hij ervan uitging – en dat ook mocht doen – dat dit bedrag van € 250,- een all-in bedrag was. Volgens hem klopt de eindafrekening niet, waarbij hij verwijst naar de schriftelijke verklaring van [A] (zijn voormalige accountmanager bij [eiseres] ):
“De opdrachtbevestiging van 24 februari 2014 is niet conform de uitgevoerd werkzaamheden.
In deze opdrachtbevestiging staat vermeld dat [eiseres] de administratie van [naam] zou verzorgen. Dit is echter gewijzigd. Uit kostenoogpunt heeft [gedaagde] voorgesteld om zelf de administratie te gaan verzorgen. Ik heb dit met de betreffende teamleider van [eiseres] besproken en deze is akkoord gegaan. De maandelijkse voorschotnota’s zijn ook direct aangepast tot het niet overeengekomen bedrag. Er is echter geen nieuwe opdrachtbevestiging opgesteld.
Ik weet het niet meer exact, maar naar mijn weten zou de jaarprijs uitkomen op plm. € 2.500,--.
De werkzaamheden van [eiseres] bestonden, op basis van de nieuwe afspraken, uit:
  • Het samenstellen van de jaarrekening
  • Het verzorgen van de aangifte inkomstenbelasting
  • Het verzorgen van de aangifte omzetbelasting
  • Het verzorgen van de salarisadministratie”
De kantonrechter begrijpt het verweer aldus dat [gedaagde] per 2014 zelf zijn financiële administratie zou verzorgen en dat het maandelijkse voorschotbedrag dienovereenkomstig verlaagd is naar € 250,-. Dit bedrag zou alle werkzaamheden van [eiseres] dekken, zodat er geen reden is een eindafrekening te sturen. Dat geldt temeer omdat de jaarrekening over 2015 nog niet gereed was toen partijen uit elkaar gingen, maar [eiseres] wel kosten voor die jaarrekening factureert.
4.4.
In reactie hierop stelt [eiseres] dat in de opdrachtbevestiging expliciet wordt genoemd dat [gedaagde] zijn eigen administratie ging voeren. Het bedrag van € 4.500,- gaat daar dus juist van uit. Met verwijzing naar de specificatie bij de factuur van 19 mei 2016 stelt [eiseres] dat [A] nog tot 11 april 2016 werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekening over 2015 voor [gedaagde] heeft uitgevoerd. Op 18 april 2016 heeft [A] gewerkt aan de aangifte inkomstenbelasting voor [gedaagde] .
4.5.
Volgens [gedaagde] mocht hij ervan uitgaan dat de maandelijks door hem te betalen bedragen zouden volstaan voor de werkzaamheden van [eiseres] en dat er geen ‘naheffing’ zou volgen. De kantonrechter deelt deze opvatting niet.
Vaststaat dat de opdrachtbevestiging een jaarlijks streefbedrag van € 4.500,- noemt voor de werkzaamheden van [eiseres] . Uit de bevestiging blijkt dat bij de bepaling van dit bedrag expliciet uitgegaan is van de omstandigheid dat [gedaagde] vanaf 2014 zelf zijn administratie zou verzorgen en dat [eiseres] dat dus niet meer hoefde te doen. Aan het feit dat [A] verklaart dat de jaarprijs naar zijn weten uit zou komen op plusminus € 2.500,- dicht de kantonrechter dan ook niet de waarde toe die [gedaagde] daaraan toekent.
Verder is bepaald dat [gedaagde] maandelijks een voorschotbedrag moest betalen. Het gebruik van het woord “eindafrekening” in combinatie met het betalen van voorschotten brengt naar het oordeel van de kantonrechter zonder mee dat [gedaagde] er niet op mocht vertrouwen dat de eindafrekening de totale voorschotbedragen niet zouden overstijgen.
Dat de opdrachtbevestiging van 25 februari 2014 in tegenstelling tot de eerdere van 26 oktober 2009 de hoogte van de voorschotbedragen niet noemt, maakt dit niet anders. Bovendien lijdt het geen twijfel dat partijen het erover eens zijn dat [gedaagde] maandelijks een bedrag van € 250,- als voorschot moest betalen. Kennelijk zijn zij dat mondeling overeengekomen.
4.6.
Resteert de vraag of [gedaagde] erop bedacht moest zijn dat de eindafrekening € 3.401,31 zou bedragen. Uit de specificatie bij deze eindafrekening blijkt dat de in rekening gebrachte werkzaamheden uitsluitend in 2016 hebben plaatsgevonden. Met inbegrip van de door [gedaagde] betaalde voorschotten van in totaal € 1.000,- heeft [eiseres] voor deze werkzaamheden een bedrag van € 4.718,- in rekening gebracht. Dat bedrag ligt boven het begrote bedrag (een prijsindicatie) van € 4.500,-.
Op een prijsindicatie moet een beperkte overschrijding worden aanvaard (zie rechtbank Midden-Nederland 2 april 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:1718). Hier is sprake van een overschrijding van nog geen 5%, hetgeen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. De conclusie is dan ook dat [gedaagde] gehouden is de factuur van 19 mei 2016 te betalen.
4.7.
Dit geldt niet voor de factuur van 22 april 2016. Deze factuur wordt betwist en [eiseres] heeft niet uitgelegd welke overeenkomst daaraan ten grondslag ligt, noch welke werkzaamheden zij heeft uitgevoerd. Voor zover de vorderingen van [eiseres] betrekking hebben op deze factuur, worden zij afgewezen.
4.8.
[eiseres] vordert ook de wettelijke handelsrente vanaf 19 juni 2016 (de dag na de uiterste betaaldatum). Uit de vordering blijkt echter dat [eiseres] cumulatieve rente vordert. Hoewel [gedaagde] tegen deze vordering geen verweer voert, stelt de kantonrechter vast dat aan de in artikel 6:119a lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde voorwaarde voor rente op rente niet is voldaan. De wettelijke handelsrente wordt daarom toegewezen op de hierna vermelde manier.
4.9.
Ten slotte maakt [eiseres] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Kennelijk is deze vordering gebaseerd op de algemene voorwaarden van [eiseres] . Omdat zij heeft nagelaten deze algemene voorwaarden in het geding te brengen, is niet te controleren wat deze voorwaarden over deze kosten bepalen. Daarom – en mede omdat [eiseres] ook niet heeft onderbouwd dat incassowerkzaamheden zijn verricht – wordt deze vordering afgewezen.
4.10.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld. Deze kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 79,81
- griffierecht € 471,00
- salaris gemachtigde €
400,00(2 punten x tarief € 200,00)
Totaal € 950,81
Vanwege de kwaliteit van de dagvaarding kent de kantonrechter daaraan slechts een half punt toe.
[eiseres] vordert verder de wettelijke handelsrente over de proceskosten. Deze rente is alleen van toepassing op handelsovereenkomsten en niet op een proceskostenveroordeling. De kantonrechter zal daarom de wettelijke rente toewijzen op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 3.401,31, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 19 juni 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de kant van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 950,81 (waarin begrepen € 400,- aan salaris gemachtigde), te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2017.