ECLI:NL:RBMNE:2017:2222

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
436463 / HA RK 17-77
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van arbiter in arbitrageprocedure tussen zorginstelling en tandarts

Op 2 mei 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking van een arbiter in een arbitrageprocedure tussen Stichting Amphia en een tandarts behandeld. Het wrakingsverzoek was ingediend door verzoekster, die vreesde dat de arbiter niet onbevooroordeeld kon oordelen vanwege zijn eerdere betrokkenheid bij een vergelijkbare zaak. De procedure begon met een verzoek van verzoekster aan het Scheidsgerecht Gezondheidszorg om de arbiter te vervangen, omdat deze eerder had geoordeeld in een zaak die ook de opzegging van een toelatingsovereenkomst betrof. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2017 werd het wrakingsverzoek besproken, waarbij de arbiter en de advocaat van verzoekster aanwezig waren. De tandarts, die als wederpartij optrad, was afwezig.

De wrakingskamer overwoog dat de betrokkenheid van de arbiter bij een eerdere procedure op zichzelf niet voldoende was om te concluderen dat hij niet onbevooroordeeld kon oordelen. Er waren geen bijzondere omstandigheden die de vrees voor partijdigheid konden rechtvaardigen. De wrakingsgronden die verzoekster naar voren had gebracht, waaronder de persoonlijke betrokkenheid van de arbiter bij de andere tandarts en zijn eerdere opmerkingen tijdens de zitting, werden niet als gegrond beschouwd. De wrakingskamer concludeerde dat de arbiter in staat was om onpartijdig te oordelen en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond.

De beslissing werd openbaar uitgesproken en de griffier werd opgedragen om deze beslissing aan alle betrokken partijen toe te zenden. De arbitrageprocedure met kenmerk 17/01 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 436463 / HA RK 17-77
Beslissing van 2 mei 2016 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken,
in deze procedure optredend als voorzieningenrechter, op het verzoek in de zin van artikel 1035 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
Stichting Amphia,
gevestigd te Breda,
(verder te noemen: verzoekster),
advocaat: mr. J.L.G.M. Verwiel, advocaat te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van 14 maart 2017 van verzoekster aan het Scheidsgerecht Gezondheidszorg (hierna: het Scheidsgerecht), met het verzoek in plaats van drs. J. Hes (hierna: de arbiter) een andere arbiter te benoemen,
- de brief van 15 maart 2017 van de advocaat van de heer [A], eiser in de arbitrageprocedure (hierna: de tandarts),
- de brief van 16 maart 2017 van verzoekster aan het Scheidsgerecht,
- het e-mailbericht van 21 maart 2017 van de voorzitter van het Scheidsgerecht waarin aan verzoekster wordt meegedeeld dat de arbiter geen aanleiding ziet zich terug te trekken,
- het wrakingsverzoek van 4 april 2017.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 18 april 2017 in het openbaar behandeld door de voorzieningenrechter, waarbij de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken als voorzieningenrechter is opgetreden (hierna: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- mr. F.H. de Haan, bedrijfsjurist bij verzoekster,
- mr. Verwiel voornoemd,
- de arbiter.
De tandarts is met voorafgaand bericht niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
De arbiter is lid van de meervoudige kamer die de arbitragezaak tussen verzoekster en de tandarts behandelt. De arbitragezaak is bij het Scheidsgerecht geregistreerd met kenmerk 17/01 (hierna: de zaak 17/01).
2.2.
In de hoofdzaak gaat het om het volgende. De tandarts werkt één dag per week in het ziekenhuis van verzoekster. Verzoekster en de tandarts hebben daartoe een toelatingsovereenkomst gesloten. De tandarts is lid van de maatschap CBT tandartsen (het samenwerkingsverband van tandartsen binnen het ziekenhuis van verzoekster). Bij brief van 20 december 2016 heeft verzoekster de toelatingsovereenkomst met de tandarts opgezegd per 16 juni 2017. De tandarts heeft bij het Scheidsgerecht een vordering ingesteld die strekt tot (primair) vernietiging van de opzegging van de toelatingsovereenkomst, dan wel (subsidiair) schadevergoeding.
2.3.
Verzoekster heeft aan haar verzoek aan het Scheidsgerecht van 14 maart 2017 om de arbiter te vervangen het volgende ten grondslag gelegd. De arbiter heeft opgetreden in een eerdere procedure met kenmerk 16/17 (hierna: de zaak 16/17) tussen verzoekster en een andere tandarts (hierna: de andere tandarts) die eveneens lid was van de maatschap CBT tandartsen. Ook in die procedure ging het om de opzegging van de toelatingsovereenkomst door verzoekster. Het Scheidsgerecht heeft op 27 december 2016 uitspraak gedaan in de zaak 16/17. Verzoekster heeft bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden een procedure aanhangig gemaakt tot vernietiging van dit arbitraal vonnis. De betrokkenheid van de arbiter bij de eerdere procedure heeft bij verzoekster de objectief gerechtvaardigde vrees gewekt dat de arbiter in de thans aanhangige zaak 17/01 niet onbevooroordeeld kan zijn. Verzoekster baseert haar wrakingsverzoek ook op gedragingen van de arbiter in de zaak 16/17. Zij stelt daartoe dat tijdens zitting in die procedure na de uitvoerige inhoudelijke behandeling van de zaak - waaruit de complexiteit van het geschil duidelijk was geworden - de arbiter zich heeft afgevraagd ‘waarom verzoekster niet de moeite had genomen om een biertje te drinken’ met de andere tandarts om er op die wijze, ‘met de beide benen op tafel’, gezamenlijk uit te komen. Deze opmerking heeft verzoekster als insinuerend en badinerend ervaren en heeft bij haar twijfel opgeroepen of de arbiter haar wel serieus nam. Ook het aanhangig zijn van de procedure tot vernietiging van het arbitraal vonnis vormt volgens verzoekster een reden om er voor te vrezen dat de arbiter niet onbevooroordeeld kan zijn, omdat in die procedure ook de individuele positie en het optreden van de arbiter aan de orde komt.
2.4.
In haar wrakingsverzoek van 4 april 2017 bij de rechtbank heeft verzoekster naast de hiervoor genoemde wrakingsgronden de volgende twee gronden naar voren gebracht.
- de (persoonlijke) betrokkenheid van de arbiter met de andere tandarts (eisende partij in de zaak 16/17), en/of de echtgenote van de andere tandarts en/of een belangrijke getuige van de andere tandarts;
- de betrokkenheid van de arbiter met het St. Elisabeth Ziekenhuis te Tilburg, dat (regionaal) aanpalend is met het ziekenhuis van verzoekster. Het is aannemelijk dat de in de beide ziekenhuizen werkzame kaakchirurgen en tandartsen contacten met elkaar onderhouden en dat er een overlap van belangen is. De arbiter heeft volgens verzoekster in het recente verleden in het St. Elizabeth Ziekenhuis gewerkt als kaakchirurg en wordt ook nu nog op de website van het St. Elizabeth Ziekenhuis vermeld. Vanwege een mogelijke belangenverstrengeling had hij zich moeten terugtrekken als arbiter.
2.5.
De arbiter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zij zich op het standpunt dat het feit dat hij betrokken is geweest bij de eerdere arbitrageprocedure tussen verzoekster en de andere tandarts in een volgende zaak niet de (schijn van) partijdigheid oplevert. Dat de tandarts in de zaak 16/17 ter zitting aanwezig was en zijn collega tandarts in enkele opzichten heeft gesteund, zegt niets over de (on)partijdigheid van de arbiter. Ook het feit dat verzoekster de vernietigingsprocedure tegen het arbitrale vonnis in zaak 16/17 aanhangig heeft gemaakt, leidt volgens de arbiter er niet toe dat hij zich in deze procedure niet vrij zou kunnen voelen om te oordelen. Over zijn houding ter zitting in de zaak met kenmerk 16/17 heeft de arbiter naar voren gebracht dat de toedracht van de opmerking anders was dan door verzoekster is weergegeven. Volgens de arbiter heeft hij de vraag niet aan verzoekster, maar aan een collega van de andere tandarts gesteld. Hij heeft zich daarbij afgevraagd of er in een eerdere fase van het geschil geen moment is geweest waarop de betrokkenen als volwassen mensen de problemen binnen de maatschap hebben besproken in een wat meer ontspannen situatie (bijvoorbeeld met een biertje) in plaats van dit almaar te laten escaleren. Volgens de arbiter lag in zijn vraag geen oordeel besloten en getuigt deze vraag evenmin van bevooroordeeldheid.
2.6.
Over de twee nadere gronden die verzoekster in haar wrakingsverzoek aan de rechtbank heeft geformuleerd heeft de arbiter naar voren gebracht dat deze gronden niet zijn aangevoerd in de kennisgeving aan (de voorzitter van het) Scheidsgerecht van 14 maart 2017. Volgens de arbiter is deze handelwijze in strijd met artikel 1035 Rv. Voorts heeft de arbiter de stellingen van verzoekster over zijn persoonlijke betrokkenheid inhoudelijk gemotiveerd betwist.

3.De beoordeling

3.1.
In artikel 1035 Rv is, samengevat weergegeven, bepaald dat de partij die een arbiter wraakt, de wraking meedeelt aan de betrokken arbiter, de wederpartij(en) en, indien het scheidsgerecht uit meerdere arbiters bestaat, de mede-arbiters. Deze mededeling geschiedt schriftelijk onder opgave van redenen. Vervolgens kan de gewraakte arbiter zich (vrijwillig) terugtrekken. Indien de arbiter zich niet binnen twee weken na de dag van ontvangst van de kennisgeving van de wraking terugtrekt, wordt over de gegrondheid van de wraking op verzoek van de meest gerede partij door de voorzieningenrechter van de rechtbank beslist.
3.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid of onafhankelijkheid van een arbiter in de zin van artikel 1033 Rv dient uitgangspunt te zijn dat een arbiter kan worden gewraakt indien er objectief - dat wil zeggen door de feiten en omstandigheden - gerechtvaardigde twijfel bestaat aan zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid.
3.3.
In artikel 17 van het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht (hierna: het Reglement) is bepaald dat een arbiter door een partij kan worden gewraakt indien er feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de onpartijdigheid van arbiters schade zou kunnen lijden, of op de grond dat de arbiter op enigerlei wijze is betrokken of is betrokken geweest bij een der gedingvoerende partijen.
3.4.
De wrakingskamer overweegt dat met de “redenen” in artikel 1035 Rv lid 1 wordt bedoeld: de feiten en de omstandigheden die een grond tot wraking met zich brengen. De in artikel 1035 Rv neergelegde procedure, zoals hiervoor weergegeven, brengt met zich dat bij de schriftelijke kennisgeving aan de arbiters en de wederpartij alle gronden van de wraking tegelijk naar voren moeten worden gebracht. De procedure is immers zodanig vormgegeven dat de verzoeker de gronden tot wraking aan de desbetreffende arbiter voorlegt, waarna deze op grond hiervan kan beslissen zich al dan niet terug te trekken. Indien hij zich niet terugtrekt, dient de voorzieningenrechter te oordelen over de gegrondheid van het – dus reeds ingediende – verzoek tot wraking. Dit systeem verzet zich er aldus tegen dat in een later stadium, nadat het wrakingsverzoek is ingediend bij de arbiters en de betrokken arbiter op basis van dit verzoek heeft beslist zich niet terug te trekken, nieuwe wrakingsgronden worden aangevoerd.
Deze systematiek is overigens ook in overeenstemming met de bepaling van artikel 37 lid 3 Rv voor de algemene wrakingsprocedure, waarin is bepaald dat alle feiten en omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen.
3.5.
Ter zitting van de wrakingskamer heeft verzoekster desgevraagd naar voren gebracht dat zij bij het indienen van de schriftelijke mededeling bij het Scheidsgerecht veronderstelde dat haar stellingen over de betrokkenheid van de arbiter bij de zaak 16/17 en zijn houding tijdens de zitting in die procedure reeds voldoende reden waren om zich terug te trekken. Deze veronderstelling ontslaat haar echter niet van de verplichting om te voldoen aan het vereiste van artikel 1035 Rv om alle wrakingsgronden aan de arbiters kenbaar te maken. Daar komt nog bij dat verzoekster in haar brief van 16 maart 2017 aan het Scheidsgerecht uitdrukkelijk naar voren heeft gebracht dat de mogelijke persoonlijke betrokkenheid van de arbiter met de genoemde personen in de zaak 17/01 nu juist geen rol speelt. Op grond van het voorgaande dienen de later ingediende wrakingsgronden – de gestelde (persoonlijke) betrokkenheid de arbiter met de andere tandarts en de gestelde (consequenties van de) betrokkenheid van de arbiter met het St. Elisabeth Ziekenhuis – bij de beoordeling van het wrakingsverzoek buiten beschouwing te worden gelaten.
3.6.
Het optreden als arbiter in een eerdere procedure waarbij (een van) de partijen betrokken is geweest, is op zichzelf onvoldoende voor het oordeel dat de arbiter niet onbevooroordeeld is en/of niet onpartijdig kan oordelen in een volgende zaak. Om tot dat oordeel te komen zijn bijkomende bijzondere omstandigheden nodig. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het feit dat het in beide procedures gaat om een geschil tussen verzoekster en tandartsen die behoren tot dezelfde tandartsenmaatschap binnen het ziekenhuis van verzoekster, dat in beide zaken de opzegging van de toelatingsovereenkomst onderwerp van geschil is en dat de vordering in beide zaken nagenoeg gelijk is, zoals verzoekster stelt, zijn geen zodanig bijzondere omstandigheden. Daar komt nog bij dat vaststaat dat de opzeggingsgrond in beide zaken verschilt. De omstandigheid dat de tandarts in de eerdere procedure een rol heeft gespeeld als informant van de andere tandarts en in die zaak als mogelijke getuige is genoemd, maakt niet dat sprake is van een zodanige inhoudelijke samenhang tussen beide procedures dat de arbiter niet langer in de onderhavige procedure zou kunnen optreden. Dit geldt ook voor de stelling van verzoekster dat de tandarts een verband legt tussen de beide zaken. Op geen van deze beide punten heeft verzoekster feiten of omstandigheden gesteld die een aanknopingspunt geven voor een gebrek aan onafhankelijkheid van de arbiter ten opzichte van een van de partijen.
3.7.
Partijen verschillen van mening over de formulering van de vraag van de arbiter ter zitting in zaak 16/17, tot wie deze vraag was gericht en over de intentie waarmee deze vraag is gesteld. Ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van de lezing van verzoekster dat de arbiter haar heeft gevraagd waarom zij niet de moeite heeft genomen om er gezamenlijk uit te komen met de andere tandarts, is dit onvoldoende grond voor toewijzing van het wrakingsverzoek. De vraag is gesteld in de context van de zaak 16/17. De grondslag van de opzegging van de toelatingsovereenkomst is verschillend en - zoals verzoekster zelf naar voren heeft gebracht - zijn de andere tandarts ernstige verwijten gemaakt. Daar komt bij dat het een arbiter vrij staat om een partij een vraag te stellen. Een vraag of een verzuchting dat kennelijk niet is geprobeerd om op andere wijze tot een oplossing te komen, wil niet zeggen dat de arbiter vooringenomen is ten opzichte van een partij.
3.8.
Het feit dat verzoekster een vernietigingsprocedure heeft ingesteld tegen het arbitrale vonnis waarbij de arbiter als een van de leden van het Scheidsgerecht betrokken is geweest, vormt evenmin voldoende grond voor wraking van de arbiter. De gestelde betrokkenheid van de arbiter bij de genoemde personen evenals zijn optreden ter zitting betreffen, zoals hiervoor reeds is overwogen, de zaak 16/17. Dat deze aspecten in het beroepschrift tegen het arbitrale vonnis naar voren zijn gebracht en in die zaak bij de beoordeling door het gerechtshof zullen worden betrokken is geen reden om het wrakingsverzoek in deze procedure gegrond te verklaren.
3.9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekster, de gewraakte arbiter, de andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van het Scheidsgerecht voor de gezondheidszorg;
4.3.
bepaalt dat de arbitrageprocedure met kenmerk 17/01 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.C. Hagedoorn, voorzitter, en mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. K.J. Veenstra als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.