ECLI:NL:RBMNE:2017:2221

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
435123/ HA RK 17-61
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een civiele procedure met betrekking tot de Vereniging van Eigenaren

Op 2 mei 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een civiele procedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de behandelend kantonrechter, mr. D.J. van Maanen, in een zaak die betrekking had op de ontbinding van de Vereniging van Eigenaren (VvE) van een appartementencomplex. De verzoeker stelde dat de rechter niet onpartijdig was, omdat hij tijdens de zitting op 7 maart 2017 had vastgesteld dat bepaalde stukken niet aan de verzoeker waren gezonden, wat volgens hem een eerlijke procesgang belemmerde. Daarnaast had de rechter besloten om enkele te laat ingediende stukken buiten beschouwing te laten, wat de verzoeker als onterecht beschouwde.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verzoek niet tijdig was ingediend. De feiten waarop het verzoek was gebaseerd, waren bekend geworden tijdens de zitting van 7 maart 2017, maar het wrakingsverzoek was pas op 15 maart 2017 ingediend. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet had aangetoond waarom hij niet eerder had kunnen wraken, en dat hij had moeten handelen zodra de feiten zich hadden voorgedaan. De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 435123/ HA RK 17-61
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 2 mei 2017
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het e-mailbericht van 15 maart 2017 waarmee verzoeker zijn verzoek tot wraking heeft ingediend,
- het e-mailbericht van verzoeker van eveneens 15 maart 2017, waarmee verzoeker een wrakingsverzoek van de heer [A] , gericht tegen dezelfde rechter, aan de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer)
heeft gezonden,
- het e-mailbericht van 10 april 2017 van verzoeker waarmee hij verzoekt dat mr. K.J. Veenstra, lid van de wrakingskamer, in deze wrakingszaak gebruik maakt van zijn verschoningsrecht,
- het e-mailbericht van 13 april 2017 van de rechtbank waarin namens mr. Veenstra wordt medegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om een verzoek in te dienen om zich te mogen verschonen in deze procedure, en het antwoord van verzoeker hierop in zijn e-mailbericht van 13 april 2017,
- de brief van 13 april 2017 namens de Vereniging van Eigenaren Appartementengebouw La Balise te Amersfoort (hierna: de VvE), verweerder in de hoofdzaak,
- de pleitnota van verzoeker.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 18 april 2017 in het openbaar behandeld door de wrakingskamer.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoeker,
- de gewraakte rechter.
Belanghebbenden zijn niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de behandelend kantonrechter mr. D.J. van Maanen (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 5279520 UE VERZ 16-400. De hoofdzaak betreft een verzoekschrift van verzoeker tot ontbinding van de VvE. De rechter heeft dit verzoek behandeld ter zitting van 7 maart 2017. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd. Bij aanvang van de zitting heeft de rechter opgesomd welke stukken deel uitmaken van het procesdossier. Bij deze opsomming is verzoeker gebleken dat een aantal van de door de rechter genoemde stukken niet aan verzoeker is gezonden. Het ontbreken van deze stukken belemmert volgens verzoeker een eerlijke procesgang. Voorts heeft de rechter over twee stukken (de pleitnota van de heer [A] en de verweerbrief van familie [B] ) beslist dat deze buiten beschouwing zullen worden gelaten, omdat deze stukken niet binnen de in het procesreglement bepaalde termijn zijn ingediend. Volgens verzoeker heeft de rechter deze beslissing overgelaten aan het bestuur van de VvE en een tiental eigenaren die ter zitting aanwezig waren. Verder heeft de rechter naar aanleiding van een verzoek van verzoeker om de ontbrekende moederakte ALPS op te vragen, geantwoord dat hij hierover zou nadenken. Nu laatstgenoemd stuk volgens verzoeker zeer relevant is voor de beoordeling van de zaak, geeft het feit dat de rechter daarover nog moest nadenken alvorens een beslissing te nemen, te denken over zijn welwillendheid om tot een zuiver oordeel te komen. Door de hiervoor genoemde omstandigheden is bij verzoeker twijfel ontstaan of de rechter in de hoofdzaak tot een integere, onafhankelijke en onpartijdige beslissing zal komen.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie heeft hij erop gewezen dat een aantal stukken niet binnen de in artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbanken, kantonzaken bepaalde termijn van vijf werkdagen vóór de zitting was ingediend. De rechter heeft deze “te laat” ingediende stukken aan partijen en de ter zitting aanwezige belanghebbenden voorgehouden en gevraagd of er over en weer bezwaar bestond tegen het alsnog toelaten van deze stukken. Gelet op de ter zitting geuite bezwaren heeft de rechter na een belangenafweging besloten de te laat ingediende stukken buiten beschouwing te laten. Hij heeft dit aan alle aanwezigen ter zitting meegedeeld. Geen van de aanwezigen heeft daar toen een opmerking over gemaakt. Het verzoek van verzoeker om een stuk bij de verwerende partij op te vragen heeft de rechter opgevat als een verzoek om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 22 Rv om stukken op te vragen bij partijen. Verzoeker is ter zitting niet ingegaan op het antwoord van de rechter dat hij over dit verzoek zou nadenken en daarop in een eventuele tussenbeschikking zou terugkomen. Het verbaast de rechter dan ook dat verzoeker hem ruim een week na de zitting wraakt.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. In artikel 37 Rv is bepaald dat een verzoek tot wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
3.2.
Het wrakingsverzoek wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet voldoet aan de hiervoor weergegeven eis van artikel 37 Rv dat het tijdig wordt gedaan. De feiten en omstandigheden waarop verzoeker zich beroept hebben alle plaatsgevonden ter zitting van 7 maart 2017. Het verzoek is ingediend op 15 maart 2017, dus meer dan een week na het bekend worden van de desbetreffende feiten. Niet valt in te zien dat verzoeker niet tijdens of - indien hij zich even over zijn verzoek had willen beraden - direct na de zitting van 7 maart 2017 zijn wrakingsverzoek heeft kunnen indienen.
3.3.
Verzoeker beroept zich erop dat een wrakingverzoek kan worden ingediend in elke stand van het geding mits dit gebeurt vóór de einduitspraak. Dit is op zich juist, maar laat hetgeen in punt 3.2 is overwogen onverlet. Tot het moment dat de rechter een einduitspraak heeft gedaan mag een betrokkene aan de orde stellen dat bij hem de vrees is ontstaan dat de rechter niet onpartijdig is. Dit moet hij echter steeds doen zodra de feiten en omstandigheden die de betrokkene daaraan ten grondslag legt, zich hebben voorgedaan. Aan deze voorwaarde is in dit geval niet voldaan.
3.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer verzoeker in zijn verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker in zijn verzoek tot wraking niet-ontvankelijk;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civielrecht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 5279520 UE VERZ 16-400 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, en mr. K.J. Veenstra en mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.