ECLI:NL:RBMNE:2017:2219

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
4 mei 2017
Zaaknummer
16.660619.16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de strafzaak tegen verdachte wegens poging tot zware mishandeling en andere delicten met psychiatrische overwegingen

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 25 december 2016 in Emmeloord meerdere keren met een mes in het been van het slachtoffer heeft gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde niet kan worden toegerekend vanwege een geestelijke stoornis, en heeft hem derhalve ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank heeft echter wel besloten tot plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, gezien het gevaar dat hij voor anderen en de algemene veiligheid vormt. Daarnaast is er een gebieds- en contactverbod opgelegd voor een periode van drie jaar. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de immateriële schade volledig is vergoed en de materiële schade tot een bedrag van €340,- is vastgesteld. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de schadevergoeding vanaf de datum van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.660619.16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1979] te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats]
thans [verblijfplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting op
11 april 2017. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.A. Rispens, advocaat te Hilversum.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van officier van justitie
mr. B. Nitrauw en van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 25 december 2016 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te
beroven, met dat opzet heeft geprobeerd een houten voorwerp/een stok op het
hoofd/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of met één of meer
messen slaande en/of stekende bewegingen heeft gemaakt in de richting van het
hoofd, de nek en/of de benen, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 25 december 2016 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet heeft geprobeerd een houten
voorwerp/een stok op het hoofd/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te
slaan en/of met één of meer messen slaande en/of stekende bewegingen heeft
gemaakt in de richting van het hoofd, de nek en/of de benen, althans het
lichaam van voornoemde [slachtoffer] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 25 december 2016 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk [slachtoffer]
heeft mishandeld door hem meerdere malen, althans eenmaal met één of meer
messen in beide benen, althans in een been te steken/raken;
2.
hij op of omstreeks 25 december 2016 te Emmeloord, gemeente Noordoostpolder,
opzettelijk en wederrechtelijk een raam en huisraad, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en / of beschadigd en / of
onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 25 december 2016 te Emmeloord in een woning, gelegen op
of aan de [adres] en in gebruik bij [slachtoffer] , althans bij een
ander of anderen dan bij verdachte, wederrechtelijk is binnengedrongen,
waarbij hij, verdachte, bedreigingen heeft geuit en/of zich heeft bediend van
middelen geschikt om vrees aan te jagen;

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrij te spreken, nu hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. De onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte bewapend het huis van de aangever is binnengedrongen en vervolgens twee messen heeft vastgehouden en daarmee stekende bewegingen heeft gemaakt op korte afstand van het lichaam van de aangever. Het kan niet anders dan dat verdachte hiermee de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat daardoor zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan bij de aangever. De kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel als gevolg van een steek- of snijwond van een mes in het bovenlichaam is naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te achten. Ook het onder 2 en 3 ten laste gelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte van al hetgeen onder 1 ten laste is gelegd moet worden vrijgesproken, nu verdachte ten tijde van zijn handelen in een zodanige psychische toestand verkeerde dat niet kan worden bewezen dat het opzet van verdachte was gericht op het aanvallen van de aangever. Uit het psychiatrisch rapport blijkt dat verdachte de woning van de aangever slechts wilde binnengaan om te eten en in de veronderstelling verkeerde dat zich een crimineel in de woning bevond. Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Nu de officier van justitie dit ook heeft gevorderd en dit eveneens is bepleit door de raadsman, zal dit oordeel niet nader worden gemotiveerd.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan waarin hij verklaart dat verdachte – van wie hij de bewindvoerder is – op 25 december 2016 zijn woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , was binnengedrongen via de ramen die hij daarvoor kapot had geslagen. [2] De aangever heeft vervolgens verklaard: ‘
ik liep richting de keuken en zag [voornaam van verdachte] staan. Hij stond direct voor me en ik zag dat hij in zijn rechterhand een stok vast had. Hij hield de stok boven zijn hoofd en hij maakte een slaande beweging in de richting van mijn hoofd. Ik hoorde dat hij riep dat hij mij dood zou slaan. (..) Mijn eerste reactie was op zijn actie af te weren, dus ik strekte mijn linker arm omhoog en weerde zijn slag af. Ik heb ten gevolge hiervan ook nog een pijnlijke onderarm. Vervolgens viel de stok op de grond en probeerde ik hem van mij af te duwen en vast te pakken. Dat was een korte worsteling. Vervolgens zag ik dat hij in dezelfde rechter hand een mes had en zijn arm omhoog deed en een slaande of stekende beweging in de richting van mijn hoofd of nek maakte. Ik dacht op dat moment dat hij mij wilde doodsteken. (..) Intuïtief greep ik naar zijn rechterpols om te voorkomen dat hij mij kon steken. Toen ik zijn rechter pols vast had, zag ik dat hij in zijn linkerhand nog een mest vast had. (..) Ik heb geen idee hoe hij mij gestoken heeft’. [3]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij verdachte bedreigende taal hoorde uiten. Zij hoorde een stok op de grond vallen en zag dat aangever met verdachte aan het worstelen was. Verdachte had twee messen in zijn handen. [4]
Ter plaatse zijn een metalen pijp en twee messen van ongeveer 22 centimeter lang aangetroffen, die niet aan de aangever toebehoren. [5]
Uit de letselrapportage blijkt dat er bij aangever drie steekwonden op zijn rechterbeen zijn geconstateerd. [6]
Bewijsoverwegingen
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte aangever op 25 december 2016 in Emmeloord meermalen met een mes in het been heeft gestoken. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. Als feit van algemene bekendheid kan immers worden aangenomen dat met in beide handen een mes een gevecht aangaan en (vervolgens) het steken met een mes van ongeveer 22 centimeter lang in het bovenbeen de aanmerkelijke kans oplevert op ernstig en/of blijvend letsel. Het been is immers een kwetsbare plek omdat daar pezen en spieren lopen die hadden kunnen worden geraakt. Naar uiterlijke verschijningsvorm bezien heeft verdachte door zijn handelen bewust deze aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel aanvaard.
Conform het advies van de psychiaters en de psycholoog komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte het ten laste gelegde in het geheel niet kan worden toe gerekend. Dit hoeft blijkens jurisprudentie niet in de weg te staan aan een bewezenverklaring van opzet.
Een geestelijke stoornis staat slechts dán aan een bewezenverklaring van opzet in de weg indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. Voor het vermoeden van de aanwezigheid van die uitzonderingssituatie geven de over verdachte opgestelde rapportages, noch het verhandelde ter terechtzitting aanleiding.
De rechtbank is daarentegen van oordeel dat verdachte zich meer of minder bewust is geweest van de betekenis van wat hij deed. Hij is immers bewapend met een metalen pijp en twee messen naar de woning van het slachtoffer gegaan en is daar binnengedrongen via het raam dat hij daarvoor kapot had geslagen. Verdachte riep daarbij onder meer dat hij het slachtoffer dood zou slaan en tijdens het vervoer van verdachte vanaf de woning van de aangever naar het cellencomplex hoorden verbalisanten verdachte roepen dat hij de bewoner niet wilde doden, alleen steken. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Omdat verdachte tijdens de zitting een bekennende verklaring heeft afgelegd en geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer] ; [7]
- het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het aantreffen van de situatie ter plaatse; [8]
- de verklaring van verdachte. [9]
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Gezien de hiervoor onder 1 subsidiair opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de woning van [slachtoffer] wederrechtelijk is binnengedrongen en daarbij bedreigingen heeft geuit en zich heeft bediend van middelen geschikt om vrees aan te jagen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
Subsidiair
hij opof omstreeks25 december 2016 te [woonplaats] ,gemeente Noordoostpolder,,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzetheeft geprobeerd een houten
voorwerp/een stok op het hoofd/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te
slaan en/ofmetéén of meermessenslaande en/ofstekende bewegingen heeft
gemaakt inde richting van het hoofd, de nek en/ofde benen, althans het
lichaamvan voornoemde [slachtoffer] , zijnde de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid;
2.
hij opof omstreeks25 december 2016 te [woonplaats] ,gemeente Noordoostpolder,
opzettelijk en wederrechtelijk een raam en huisraad,in elk geval enig goed,
geheelof ten deletoebehorende aan [slachtoffer] ,in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte,heeft vernielden / of beschadigd en / of
onbruikbaar gemaakt;
3.
hij opof omstreeks25 december 2016 te [woonplaats] in een woning, gelegenop
ofaan de [adres] en in gebruik bij [slachtoffer] ,althans bij een
ander of anderen dan bij verdachte,wederrechtelijk is binnengedrongen,
waarbij hij, verdachte, bedreigingen heeft geuit en/ofzich heeft bediend van
middelen geschikt om vrees aan te jagen;
Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Onder 1 subsidiair:
Poging tot zware mishandeling
Onder 2:
Vernieling
Onder 3:
In de woning, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen

7.STRAFBAARHEID

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische rapportage van 28 februari 2017, opgemaakt door L.P.J. Röst en F.R. Kruisdijk, en op de psychologische rapportage van 28 februari 2017, opgemaakt door M.F. Raven. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een schizoaffectieve stoornis en een stoornis in het gebruik van amfetamines. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte psychotisch.
Verdachtes ziekelijke stoornis beïnvloedde zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Zowel de psychiaters als de psycholoog adviseren om het ten laste gelegde niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte niet kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING MAATREGEL

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd verdachte te ontslaan van rechtsvervolging en verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar. Voorts heeft de officier van justitie namens het slachtoffer verzocht om verdachte voor een periode van vijf jaren een gebieds- en contactverbod op te leggen. Daarbij is verzocht de maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Ten aanzien van een op te leggen maatregel heeft de raadsman geen opmerkingen gemaakt.
Het oordeel van de rechtbank
Zowel psychiaters L.P.J. Röst en F.R. Kruisdijk als psycholoog M.F. Raven adviseren verdachte op grond van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht voor de periode van één jaar te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis. In het rapport van 3 maart 2017 wordt dit advies door de reclassering onderschreven.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat het bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend wegens een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens.
Omdat verdachte gevaarlijk is voor anderen en voor de algemene veiligheid van personen, zal de rechtbank gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor de termijn van een jaar.
Voorts vindt de rechtbank in het belang van de beveiliging van de maatschappij – en in bijzonder het slachtoffer – en ter voorkoming van strafbare feiten aanleiding om aan verdachte, krachtens artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid op te leggen, inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] en [getuige] , en een gebiedsverbod voor een straal van 200 meter rond hun woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het geval is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat voornoemd contact- en gebiedsverbod dient te worden opgelegd voor de duur van drie jaren.
Het recht van verdachte op bewegingsvrijheid wordt hierdoor slechts in relatief geringe mate en voor bepaalde duur beperkt en dit staat in verhouding tot de daarmee nagestreefde doelen. Om verdachte ertoe te zetten zich aan contact- en gebiedsverbod te houden, zal de rechtbank bepalen dat twee weken hechtenis wordt toegepast voor elke overtreding van het contact- en gebiedsverbod met een maximum van zes maanden.
Naar het oordeel van de rechtbank dient er ernstig rekening mee te worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan of zich belastend zal gedragen jegens een bepaald persoon of bepaalde personen. De rechtbank motiveert dit doordat verdachte weet waar [slachtoffer] woonachtig is en omdat hij zich vlak na het incident ook nog bedreigend heeft uitgelaten jegens het slachtoffer. De rechtbank beveelt daarom de dadelijke uitvoerbaarheid van de hiervoor genoemde maatregel.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 8.205,-, bestaande uit een bedrag van
€ 1.705,- voor immateriële schade en een bedrag van € 6.500,- voor materiële schade. De laatste schadepost behelst 112 uren aan opruim- en herstelwerkzaamheden die de benadeelde partij heeft moeten verrichten. Voor deze uren rekent de benadeelde partij het bewindvoerderstarief van € 65,- per uur, nu hij deze uren niet aan zijn bewindvoeringspraktijk heeft kunnen besteden. Voor 78 uren van deze uren heeft de verzekeraar reeds een vergoeding van € 10,- per uur toegekend, wat op het gevorderde bedrag in mindering is gebracht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd de vordering toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag voor immateriële hoog is en dat het bedrag voor materiële schade onvoldoende is onderbouwd, temeer nu de ten laste gelegde feiten plaats vonden op eerste kerstdag en niet aannemelijk is dat er in deze periode sprake is geweest van misgelopen inkomsten.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van de onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 bewezen verklaarde feiten.
Het gevorderde bedrag voor immateriële schade zal de rechtbank volledig toewijzen, nu deze schade in zodanig verband staat met de door de verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Verdachte heeft, door zijn handelen en de omstandigheden waaronder dit plaatsvond, een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en fysieke integriteit van de benadeelde partij zodat er sprake is van rechtstreekse schade waarvoor verdachte verantwoordelijk is. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank billijk voor.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij geleden materiële schade kan worden begroot op een bedrag € 340,-, zijnde een vergoeding van € 10,- per uur voor de opruim- en herstelwerkzaamheden waarvoor de benadeelde partij nog geen vergoeding heeft ontvangen. Dit bedrag per uur is naar het oordeel van de rechtbank redelijk en is voorts in overeenstemming met het bedrag dat door de verzekeraar is betaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de gevraagde uren tegen het zakelijke uurtarief van de benadeelde partij worden vergoed. Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.
In tegenstelling tot het schriftelijke verzoek tot schadevergoeding van 11 januari 2017 is door de benadeelde partij ter terechtzitting geen verzoek gedaan om de door hem geleden schade te vermeerderen met de wettelijke rente. Uit het verzoek van 11 januari 2017 blijkt dat de benadeelde partij verzoekt de door hem geleden schade te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Hoewel uit de woorden van de benadeelde partij ter terechtzitting zou kunnen worden afgeleid dat met de ter terechtzitting overgelegde schriftelijke onderbouwing zijn schriftelijke verzoek van 11 januari 2017 komt te vervallen, ziet de rechtbank in dit schriftelijke verzoek van 11 januari 2017 aanleiding voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop de thans bewezen verklaarde feiten jegens de benadeelde partij werden gepleegd, te weten 25 december 2016, tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal tevens worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog zal maken. Die kosten worden – tot op heden – begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37, 38v, 38w, 45, 57, 138, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder 1 primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert dit zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte ten aanzien van deze feiten niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Oplegging maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van 1 jaar;
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van 3 jaar jaren geen contact zal hebben met [slachtoffer] en zich niet zal bevinden binnen een straal van 200 meter rond hun woonadres gelegen aan de [adres] te [woonplaats] , alsmede dat verdachte zich voor de duur van 3 jaar niet zal bevinden binnen een straal van 200 meter rond een eventueel toekomstig woonadres van [slachtoffer] en [getuige] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, welke vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheffen. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden;
- beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan benadeelde partij [slachtoffer] , van een bedrag van
€ 2.045,- (zegge: tweeduizend vijfenveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf de dag waarop de thans bewezen verklaarde feiten jegens de benadeelde partij werden gepleegd, te weten 25 december 2016, tot de dag van volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- wijst de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mrs. K.G. van de Streek en M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2016398606, doorgenummerd tot en met pagina 78, tenzij anders is aangegeven.
2.Pagina 14 en 15.
3.Pagina 25 en 26.
4.Pagina 27 en 28.
5.Pagina 67.
6.Opgenomen in het ongenummerde voortgangsproces-verbaal, als bijlage van het formulier ‘aanvraag medische informatie’ met registratienummer 2016398606-1.
7.Pagina 14 tot en met 16.
8.Pagina 9.
9.De verklaring ter terechtzitting van 11 april 2017.