Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, hierna ook te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde mr. J. Boersma
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, hierna ook te noemen: [verweerster] ,
gemachtigde mr. J.R. Bügel.
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
stelt dat [verweerster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door op deze wijze ontslag op staande voet te verlenen, nu hij met klem betwist dat er op enige manier sprake is geweest van een dringende reden, zowel objectief als subjectief.
4.Het verweer
5.De beoordeling
op 1 februari 2017 heeft gemeld bij [A] dat zijn laptop traag was en dat [A] bij controle van de laptop heeft geconstateerd dat er op de laptop noch bestanden noch software meer stonden. Door [verweerster] wordt weliswaar betwist in haar verweerschrift dat [verzoeker] op eigen initiatief zijn laptop ter controle aan [A] heeft aangeboden, echter blijkt uit de ontslagbrief alsmede uit de verklaring van [A] dat in eerste instantie op verzoek van [verzoeker] [A] zijn laptop heeft gecontroleerd. Tijdens het gesprek van 3 februari 2017 is door [verweerster] aan
[verzoeker] gevraagd of hij zich er bewust van is geweest dat tevens het beveiligingsprogramma Agent van de laptop is verwijderd door de herinstallatie.
“De auteur vraagt duidelijkheid over de vraag of met de «billijke vergoedingen» zoals opgenomen in de artikelen 7:681 BW en 7:682, derde, vierde en vijfde lid, BW hetzelfde type vergoeding is bedoeld als de vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zoals deze elders in het wetsvoorstel is opgenomen. Hierover bestaat in de literatuur discussie. Hierbij kan de regering bevestigen dat er sprake is van hetzelfde type vergoeding; in de artikelen 7:681 BW en 7:682, derde, vierde en vijfde lid, BW is er voor de daarin bedoelde specifieke gevallen reeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid.”(Kamerstukken I 2013/14, 33818, C, p. 113).
.
[verzoeker] heeft opgenomen in de periode dat zijn vader in het ziekenhuis lag. Evenmin is door [verzoeker] een verzoek bij [verweerster] om calamiteitenverlof danwel zorgverlof neergelegd. Om aanspraak op dergelijk verlof te maken is voorafgaande toestemming wel een vereiste, zodat een verzoek dat hiertoe achteraf wordt gedaan niet voor toewijzing in aanmerking komt. Ter zitting is door [verweerster] aangegeven dat zij na afloop van het verlof van [verzoeker] hem hebben aangeboden 25% van het opgenomen verlof voor haar rekening te nemen en dat zij vervolgens 7,5 dag hebben verrekend met de eindafrekening. [verzoeker] stelt echter dat de volledige 10 dagen zijn verrekend. Dat door [verweerster] teveel dagen zouden zijn verrekend met de dertiende maand is door
[verzoeker] onvoldoende onderbouwd, nergens blijkt uit hoeveel vakantiedagen
naar zijn mening nog over zou hebben. Op dit punt wordt de vordering dan ook afgewezen.
Daarnaast maakt [verzoeker] aanspraak op de wettelijke verhoging over de te late betaling van de dertiende maand. Door [verweerster] is niet weersproken dat de dertiende maand te laat is uitbetaald, evenmin is verweer gevoerd tegen de daarover gevorderde wettelijke verhoging door [verzoeker] , zodat de gevorderde wettelijke verhoging wordt toegewezen, zij het gemaximeerd tot 20%.
Wettelijke rente
€ 470, - aan griffierecht en € 600, - voor salaris gemachtigde.
6.De beslissing
3 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
, -;