ECLI:NL:RBMNE:2017:2162

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
16/138
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na wijziging besluit door nieuwe regelgeving

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en het bestuur van de Almeerse Scholen Groep. De verzoekster had aanvankelijk een bovenwettelijke uitkering toegekend gekregen, maar na een wijziging van de regelgeving door de CAO voor het Primair Onderwijs 2016, heeft het bestuursorgaan het besluit gewijzigd. De verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het gewijzigde besluit en verzocht om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wijziging van het besluit niet voortkwam uit de argumenten van de verzoekster, maar uit nieuwe regelgeving. Hierdoor was er geen sprake van onrechtmatigheid aan de zijde van het bestuursorgaan. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen, omdat er geen grond was voor een dergelijke veroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 april 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. G. Wind),
en
het bestuur van de Almeerse Scholen Groep, Stichting voor openbaar primair en voortgezet onderwijs, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 18 mei 2015 aan verzoekster aanvullend op haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) een bovenwettelijke uitkering toegekend. Verder is aan verzoekster na afloop van haar WW-uitkering en aanvullende bovenwettelijke uitkering een aansluitende uitkering tot en met 21 juli 2023 toegekend.
Bij besluit van 1 december 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en het primaire besluit gewijzigd, in die zin dat de aansluitende uitkering tot en met 17 januari 2024 aan verzoekster wordt toegekend.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 1 september 2016 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bestreden besluit I gewijzigd, in die zin dat de aansluitende uitkering tot 22 juli 2025 aan verzoekster wordt toegekend. De rechtbank heeft het beroep van verzoekster tegen het bestreden besluit I, onder toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), mede gericht geacht tegen het bestreden besluit II.
Naar aanleiding van het bestreden besluit II heeft verzoekster bij brief van 9 september 2016 het beroep ingetrokken met het verzoek verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder bij brief van 13 september 2016 in de gelegenheid gesteld binnen twee weken te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten.
Bij brief van 20 september 2016, verzonden op 23 september 2016, heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat er zijns inziens geen reden bestaat voor een vergoeding van de proceskosten. De wijziging in de bestreden besluitvorming heeft namelijk plaatsgevonden naar aanleiding van de per 1 juli 2016 geldende CAO voor het Primair Onderwijs 2016. Dit is een nieuw feit dat ten tijde van het bestreden besluit I nog niet bekend was.
Partijen hebben toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:57 eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, om in de zaak uitspraak te doen zonder zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Bpb.
2. In artikel 8:75, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de rechtbank bij uitsluiting bevoegd is om een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar of het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Artikel 7:15, tweede tot en met vierde lid, van de Awb is van toepassing.
In artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop stelt de rechtbank vast dat verweerder het bestreden besluit II heeft genomen naar aanleiding van wijzigingen in de relevante regelgeving door de per 1 juli 2016 geldende CAO van het Primair Onderwijs 2016. Nu de gewijzigde besluitvorming niet heeft plaatsgevonden naar aanleiding van wat verzoekster in beroep heeft aangevoerd, maar naar aanleiding van gewijzigde regelgeving, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van herroeping van het bestreden besluit I wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Er bestaat dan geen grond voor een proceskostenveroordeling.
4. Gelet op het voorgaande, wijst de rechtbank het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L.I. van Eijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
25 april 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.