ECLI:NL:RBMNE:2017:2161

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2017
Publicatiedatum
26 april 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2575
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving tegen uitbreiding van een massagesalon zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2017 uitspraak gedaan in een handhavingskwestie betreffende de uitbreiding van een massagesalon. Eiser, een omwonende, had bezwaar gemaakt tegen de uitbreiding van de massagesalon op het perceel aan de [adres] te [woonplaats]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest had het verzoek van eiser om handhavend op te treden afgewezen, omdat volgens hen geen vergunning nodig was voor de uitbreiding. Eiser was het hier niet mee eens en stelde dat de uitbreiding in strijd was met het bestemmingsplan en dat er geen overleg met omwonenden had plaatsgevonden.

De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van eiser niet gericht waren tegen het bestreden besluit, maar tegen de totstandkoming van het bestemmingsplan en de vergunning voor de massagesalon. De rechtbank stelde vast dat de uitbreiding van de massagesalon vergunningvrij was, omdat deze voldeed aan de regels voor vergunningvrij bouwen. Eiser had aangevoerd dat er in het verleden toezeggingen waren gedaan over de maximale oppervlakte van de massagesalon, maar de rechtbank oordeelde dat deze toezeggingen geen rol meer konden spelen in de handhavingszaak. De rechtbank concludeerde dat er geen overtreding was en dat verweerder terecht het handhavingsverzoek had afgewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de geldende regels voor vergunningvrij bouwen en de rol van het bestemmingsplan in handhavingszaken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/2575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest, verweerder

(gemachtigden: mr. P.A. Phielix, mr. B. Scheffer en J.M. Starink).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid V.T.V. Investment B.V., te Panningen.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen uitbreiding van de massagesalon op het perceel [adres] te [woonplaats] afgewezen.
Bij besluit van 22 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2016. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door [derde-partij] , statutair directeur.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser woont sinds 1994 aan de [adres] te [woonplaats] . In het pand op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] (het perceel) is sinds begin jaren negentig een seksinrichting/erotische massagesalon gevestigd. Derde-partij is eigenaar van de massagesalon.
Bij besluit van 4 juli 2002 heeft de gemeenteraad van de gemeente Soest het bestemmingsplan ‘Partiële herziening diverse bestemmingsplannen gemeente Soest betreffende prostitutie’ vastgesteld. In dit bestemmingsplan was een bepaling opgenomen die er op neer kwam dat het maximale gebruiksoppervlak van de seksinrichting op het perceel 100m² bedraagt. Bij besluit van 18 februari 2003 heeft het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht goedkeuring aan dit bestemmingsplan onthouden.
Vervolgens heeft verweerder op 15 december 2011 het bestemmingsplan ‘Soest Midden en Zuid’ (het bestemmingsplan) vastgesteld, dat ter plaatse van het perceel geldt.
Op grond van het bestemmingsplan rust op het grootste deel van het perceel de bestemming ‘Wonen’ en op een strook aan de voorzijde de bestemming ‘Tuin’. Het bouwvlak heeft ingevolge de plankaart de bestemming ‘Wonen’ met de functieaanduiding ‘ms’, wat staat voor ‘specifieke vorm van dienstverlening – massagesalon’.
Op enig moment heeft derde-partij besloten een aantal bestaande aanbouwen op het perceel te slopen en de massagesalon in twee fasen uit te breiden. De eerste fase is een uitbreiding van de bestaande salon met een oppervlakte van 56,28 m2 (ontvangst en meidenkamer). De tweede fase is een aanbouw daar achter met een oppervlakte van 23,44 m2 (technische ruimte en bijgebouw).
Bij e-mail van 13 november 2015 heeft eiser verweerder erop gewezen dat op het perceel (voorbereidende) bouwwerkzaamheden zijn gestart. Op 16 november 2015 heeft een toezichthouder van de afdeling Vergunning en Handhaving van de gemeente Soest (afdeling V&H) op het perceel een controle uitgevoerd. De toezichthouder heeft onder meer geconstateerd dat op het achtererfgebied 56,28 m2 in aanbouw is. Van de constateringen is op 19 november 2015 een rapport opgemaakt.
Eiser heeft verweerder bij brief van 20 november 2015 verzocht handhavend op te treden tegen de bouwwerkzaamheden op het perceel (het eerste handhavingsverzoek). Op 2 december 2015 heeft een toezichthouder van de afdeling V&H nogmaals een controle uitgevoerd, waarvan een rapport is opgemaakt. Met het primaire besluit heeft verweerder het eerste handhavingsverzoek afgewezen, omdat het bouwwerk in oprichting vergunningvrij mag worden opgericht.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het eerste handhavingsverzoek en de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland verzocht om een voorlopige voorziening hangende het bezwaar. Bij uitspraak van 30 maart 2016 (zaaknummer UTR 16/214) heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen.
Op 24 maart 2016 heeft eiser opnieuw om handhaving verzocht, omdat met de bouw van de tweede fase de erfgrens wordt overschreden (het tweede handhavingsverzoek). Verweerder heeft dit verzoek bij onherroepelijk geworden besluit van 11 juli 2016 afgewezen. Eiser heeft hier geen bezwaar tegen gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar tegen het eerste handhavingsverzoek ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwwerk een uitbreiding van de massagesalon is en voldoet aan de regels voor vergunningvrij bouwen.
3. Eiser is het niet eens met de uitbreiding van de massagesalon en voert onder meer aan dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld bij het opstellen van het bestemmingsplan. Hij stelt dat al enige tijd bekend was dat er nieuwe regels over vergunningvrij bouwen zouden komen en dat verweerder ten onrechte in het bestemmingsplan geen bepaling over het maximale gebruiksoppervlak van de massagesalon heeft opgenomen, zoals eerder wel het geval was. Er heeft ook nooit overleg met omwonenden plaatsgevonden over het bestemmingsplan. Eiser wil ook weten of het bestemmingsplan voldoet aan ruimtelijke ordening aspecten. Verder heeft verweerder ten onrechte een aanvraag van derde-partij om ook op zondag open te mogen zijn niet gepubliceerd, waardoor omwonenden de kans op inspraak is ontnomen, aldus eiser.
4. De rechtbank stelt voorop dat zij in deze procedure alleen kan oordelen over het besluit waartegen eiser beroep heeft ingesteld, dat is het bestreden besluit waarbij de bezwaren tegen de afwijzing van het eerste handhavingsverzoek van eiser ongegrond zijn verklaard. De rechtbank stelt vervolgens vast dat de in rechtsoverweging 3 genoemde beroepsgronden van eiser niet zijn gericht tegen het bestreden besluit, maar tegen de (totstandkoming van) het bestemmingsplan en tegen de aan derde-partij verleende vergunning om op zondag open te zijn. Die besluiten liggen echter in deze procedure niet voor, zodat de rechtbank daarover in deze uitspraak dus geen oordeel kan geven. De rechtbank zal de beroepsgronden van eiser dan ook beoordelen vanuit het perspectief dat ze gericht zijn tegen de afwijzing van verweerder van eisers eerste handhavingsverzoek.
5. Eiser voert als meest verstrekkende beroepsgrond aan dat gebruik van het pand op het perceel uitsluitend als massagesalon, op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan. Hij stelt dat uit de formulering van artikel 20 van de planvoorschriften voortvloeit dat het gebruik als massagesalon alleen is toegestaan naast het gebruik ten behoeve van de bestemming ‘wonen’, maar daarvoor niet in de plaats kan treden.
6. Op grond van artikel 20.1 van de planvoorschriften, voor zover hier relevant, zijn de voor ‘Wonen’ bestemde gronden bestemd voor wonen alsmede ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van dienstverlening – massagesalon’ voor massagesalon. De rechtbank is, anders dan eiser en met verweerder, van oordeel dat op grond hiervan op het perceel binnen het vlak waar de aanduiding ‘ms’ is opgenomen, zowel het gebruik voor wonen als voor massagesalon is toegestaan. De rechtbank vindt geen aanknopingspunten voor de stelling van eiser dat er dan tegelijkertijd ook gewoond moet worden. Uit het bestemmingsplan vloeit dus voort dat beide vormen van gebruik zijn toegestaan, ook los van elkaar. In dit verband verwijst de rechtbank ook naar rechtsoverweging 9 uit de uitspraak van de voorzieningenrechter van
30 maart 2016, die de rechtbank overneemt. Ook de stelling dat ‘ms’ staat voor muziekschool, strookt niet met de legenda bij deze plankaart en de planvoorschriften. De tekst en inhoud van dit bestemmingsplan zijn daarvoor bepalend, en niet richtlijnen voor het opstellen van bestemmingsplannen zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen waarin de aanduiding ‘ms’ volgens eiser ziet op muziekschool. Het betoog van eiser slaagt niet.
7. Eiser voert aan dat in het verleden op verschillende momenten het vertrouwen is gewekt dat de massagesalon niet groter mocht worden dan 100 m2, dat dat in het bestemmingsplan en in de APV zou worden neergelegd, en dat er bij eventuele veranderingen overleg met de buurt is toegezegd. Die belofte is nooit ingetrokken, zodat verweerder zich daarvan ook in het kader van dit handhavingsverzoek rekenschap had moeten geven. Het ontbreken van voorafgaand overleg met omwonenden en het alsnog toestaan dat de massagesalon wordt uitgebreid, is dan ook in strijd met de zorgvuldigheid en het vertrouwensbeginsel, aldus eiser. Dat geldt evenzeer voor de vergunningvrije uitbreidingsmogelijkheden: verweerder had het vanwege die toezeggingen in het verleden zo moeten regelen dat de massagesalon niet kan uitbreiden.
8. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat in het verleden inderdaad mondeling de toezegging is gedaan dat de massagesalon maximaal 100 m2 zou beslaan, maar dat het bestemmingsplan waarin die toezegging was neergelegd, vervolgens geen goedkeuring heeft gekregen. Daarna is dit punt niet meer in het bestemmingsplan opgenomen.
Daarom heeft verweerder het handhavingsverzoek moeten en alleen mogen beoordelen aan de hand van de regels die ten tijde van het bestreden besluit golden, dus op basis van het geldende bestemmingsplan, maar ook op basis van de regels voor vergunningvrij bouwen. In het verweerschrift is toegelicht dat naar aanleiding van eisers eerste verzoek om handhaving gecontroleerd is of de uitbouwen voldoen aan de eisen voor vergunningvrij bouwen en toen bleek dat dat inderdaad zo was, heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen.
9. De rechtbank is het met verweerder eens dat de toezeggingen zoals die in het verleden kennelijk gedaan zijn, nu geen rol meer kunnen spelen in de onderhavige handhavingszaak: voor de vraag of verweerder zoals eiser wil, handhavend moet optreden, is allereerst bepalend of er sprake is van een overtreding volgens de regels zoals die gelden ten tijde van het besluit op dat handhavingsverzoek. Eiser heeft betoogd dat verweerder (via de gemeenteraad) er vanwege de gedane toezegging voor had moeten zorgen dat de regels (in het bestemmingsplan, of de APV) zo hadden moeten luiden dat er wel gehandhaafd kon worden op de omvang van 100 m2. Dat argument, dat eigenlijk een verwijt is over de inhoud van de regels zoals die binnen de gemeente zijn vastgesteld, kan in deze handhavingszaak geen rol spelen omdat het hier gaat om de vraag of de bestaande regels zijn geschonden, en niet of de inhoud van die regels strookt met in het verleden door de burgemeester of wethouder ingenomen standpunten.
De regels over het vergunningvrij bouwen zijn bovendien landelijk vastgesteld en hebben ook een landelijke toepassing; als een bouwplan voldoet aan die regels, dan is dat vergunningvrij of verweerder dat wil of niet.
10. In de planvoorschriften is dus voor wat betreft de omvang van massagesalon geen maximum omvang opgenomen, wel geldt op grond van de plankaart dat ten behoeve van de massagesalon binnen het bouwvlak moet worden gebouwd. Blijkens de stukken is de uitbreiding van de massagesalon buiten het bouwvlak gesitueerd. Een dergelijke strijd met het bestemmingsplan is echter geen reden om handhavend op te treden als het bouwplan voldoet aan de regels voor vergunningvrij bouwen.
Artikel 2, derde lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning voor bouwen of voor afwijken van het bestemmingsplan niet vereist is, indien deze activiteiten betrekking hebben op een op de grond staand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
b. voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw:
2° functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het betreft huisvesting in verband met mantelzorg, en
f. de oppervlakte van al dan niet met vergunning gebouwde bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied bedraagt niet meer dan:
2° in geval van een bebouwingsgebied groter dan 100 m² en kleiner dan of gelijk aan 300 m²: 50 m², vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m².
11. Verweerder heeft blijkens de stukken van het dossier tijdens het bouwproces en daarna gecontroleerd of aan deze voorwaarden was voldaan. Daarbij is gekeken naar oppervlakte, situering op 1 meter achter de voorgevelrooilijn en de functionele ondergeschiktheid voor zover de uitbreiding lag op meer dan 4 meter van het oorspronkelijke hoofdgebouw. Verweerder heeft toegelicht dat aan die voorwaarden was voldaan. Eiser heeft dit in beroep niet bestreden en ook de rechtbank is niet gebleken dat het bouwplan ten tijde van het bestreden besluit en in de verdere loop van deze procedure niet aan die eisen voldeed.
12. Op grond hiervan concludeert de rechtbank dat de uitbreiding van het pand vergunningvrij is gerealiseerd. Ook op dit punt was dus geen sprake van een overtreding, en was verweerder niet bevoegd om handhavend op te treden.
13. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat verweerder het handhavingsverzoek van eiser terecht heeft afgewezen en zijn bezwaren daartegen bij het bestreden besluit terecht ongegrond heeft verklaard.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van mr. J.K. van de Poel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.