In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 april 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot benoeming van een bijzondere curator voor de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Het verzoek is ingediend door Samen Veilig Midden-Nederland, de gecertificeerde instelling, in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van de moeder van de minderjarigen. De vader oefent het ouderlijk gezag uit over beide kinderen en heeft de nalatenschap verworpen. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de minderjarigen en de betrokken partijen zijn gehoord.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de nalatenschap van de moeder reeds verworpen is en dat er geen strijdige belangen zijn tussen de vader en de minderjarigen. De GI heeft aangegeven dat er geen financiële zaken meer geregeld hoeven te worden, wat de noodzaak voor een bijzondere curator in twijfel trekt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er geen duidelijke noodzaak is voor de benoeming van een bijzondere curator, aangezien de belangen van de vader niet in strijd zijn met die van de minderjarigen. Het verzoek is dan ook afgewezen.
De beslissing is genomen op basis van artikel 1:250 BW, waarbij de kinderrechter de belangen van de minderjarigen in overweging heeft genomen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de communicatie tussen de vader en de GI niet optimaal is geweest, maar dat dit niet leidt tot de benoeming van een bijzondere curator. De kinderrechter heeft het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator afgewezen, met de overweging dat de vader bereid is samen te werken in het belang van de kinderen.