In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 april 2017 uitspraak gedaan in een echtscheidingsverzoek van een vrouw, die de Nederlandse nationaliteit heeft, tegen een man met de Griekse nationaliteit. De vrouw verzocht om de echtscheiding en nevenvoorzieningen, waaronder de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kind en kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Griekse rechtbank op 19 mei 2016 de echtscheiding tussen partijen heeft uitgesproken, waardoor de Nederlandse rechter onbevoegd is om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. De rechtbank heeft echter wel de bevoegdheid om te oordelen over de nevenvoorzieningen, omdat het minderjarige kind inmiddels in Nederland woont en geworteld is in de Nederlandse samenleving.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het hoofdverblijf van het minderjarige kind bij de vrouw moet worden bepaald, gezien de omstandigheden en de ontwikkeling van het kind in Nederland. De man heeft verzocht om een zorgregeling, maar de rechtbank heeft besloten dat er minimaal wekelijks contact moet zijn tussen de man en het kind via telefoon of social media, terwijl onbegeleid contact nog niet haalbaar wordt geacht. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om kinderalimentatie afgewezen, omdat de man onvoldoende draagkracht heeft om bij te dragen aan de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. De rechtbank heeft de proceskostenveroordeling van de man afgewezen, omdat beide partijen hun eigen kosten moeten dragen in familiezaken.