In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2017 een tussenbeschikking gegeven in het kader van een verzoek om een machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene, die gediagnosticeerd is met dementie. Het verzoek is ingediend door de officier van justitie op 26 januari 2017. De rechtbank heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken, waaronder een verklaring van de geneesheer-directeur en een behandelingsplan. Tijdens de zitting op 10 februari 2017 zijn verschillende personen gehoord, waaronder de advocaat van de betrokkene, die primair concludeerde tot afwijzing van het verzoek. De advocaat stelde dat de betrokkene, ondanks haar diagnose, zich verzet tegen de machtiging en dat haar toestand in de afgelopen twee jaar niet is verslechterd. De specialist ouderengeneeskunde bevestigde dat de betrokkene gediagnosticeerd is met Alzheimer, maar benadrukte dat de veiligheid en structuur van de huidige verblijfplaats noodzakelijk zijn.
De rechtbank heeft besloten om de beslissing op het verzoek aan te houden en een second opinion te gelasten. Dit besluit is genomen omdat er twijfels zijn over de diagnose en de noodzaak van de machtiging. De rechtbank benoemt de heer C.J. Bavinck, psychiater, als deskundige om nader onderzoek te verrichten naar de geestelijke toestand van de betrokkene en de vraag of er alternatieve woonvormen zijn die beter aansluiten bij haar behoeften. De rechtbank heeft bepaald dat de kosten van het onderzoek ten laste van de Rijkskas komen en dat de deskundige zijn bevindingen uiterlijk op 8 mei 2017 moet indienen. De behandeling van het verzoek wordt aangehouden tot de zitting van 15 mei 2017.