Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 7 september 2016, waarin een comparitie is bepaald;
- de brief met stukken van [eiser] van 6 december 2016;
- de brief met bijlage van ASR van 23 december 2016.
2.De beoordeling
- van 8 februari tot 8 augustus 2013 (volgens [eiser] recht op 70% uitkering, volgens ASR 50%);
- van 8 augustus tot 5 september 2013 (volgens [eiser] nog steeds recht op 70%, volgens ASR nu 60%);
- van 5 september 2013 tot 12 november 2014 (volgens [eiser] nu recht op 100%, volgens ASR 75%).
adviezenwaarop [eiser] zich beroept gaat het om rapporten van de arbeidsdeskundige [D] . Op 8 oktober 2013 heeft deze als volgt gerapporteerd:
onjuistheidvan (dezelfde of andere) adviezen. Volgens hem was hij nog verder beperkt dan met name de arbeidsdeskundige [D] heeft aangenomen. Hij kon bijvoorbeeld ‘niet lang staan’ en ‘slechts kort knielen’. Wat hij hierover zegt, is echter onvoldoende concreet voor een zaak als deze. De kantonrechter wil wel aannemen bijvoorbeeld dat een glaszetter het leeuwendeel van zijn werk staande doet, en dat het een probleem is als men niet lang kan staan. De vraag is echter niet alleen wat ‘niet lang’ inhoudt, maar ook, hoeveel herstel er nodig is voordat men weer een poosje kan staan. Wie een poosje kan staan en dan even moet bewegen, kan minder werk verzetten dan iemand zonder beperkingen, maar hoeft zelfs in een staand beroep niet 100% arbeidsongeschikt te zijn. Om te onderbouwen dat hij voor een hoger percentage arbeidsongeschikt was dan ASR heeft aangenomen, had [eiser] aanzienlijk concreter moeten toelichten wat zijn beperkingen in de relevante periode waren, bijvoorbeeld door een eigen medisch adviseur voor die periode een beperkingenformulier te laten invullen.