ECLI:NL:RBMNE:2017:2043

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
21 april 2017
Zaaknummer
5799910 MV EXPL 17-57
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtvaardigd vertrouwen van werkgever op opzegging arbeidsovereenkomst zonder tussentijds opzegbeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland werd behandeld, ging het om een kort geding tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en haar werkgever, een maatschap en twee gedaagden. De werknemer had per 1 februari 2017 haar arbeidsovereenkomst willen opzeggen, maar de werkgever betwistte de geldigheid van deze opzegging, omdat de arbeidsovereenkomst geen mogelijkheid voor tussentijdse opzegging bevatte. De werknemer had eerder in een brief aan de werkgever haar voornemen tot opzegging kenbaar gemaakt, maar de werkgever stelde dat deze opzegging niet rechtsgeldig was en dat de werknemer schadeplichtig was vanwege het niet nakomen van de overeenkomst.

De kantonrechter oordeelde dat de werknemer in haar brief van 6 december 2016 duidelijk en ondubbelzinnig had verklaard haar dienstverband te willen beëindigen. De rechter stelde vast dat de werkgever gerechtvaardigd had mogen vertrouwen op deze verklaring, gezien de omstandigheden en de communicatie tussen partijen. De vorderingen van de werknemer om loondoorbetaling en terbeschikkingstelling van een lease-auto werden afgewezen, omdat de arbeidsovereenkomst per 1 februari 2017 was geëindigd. De werkgever werd wel veroordeeld om loonspecificaties en de jaaropgaaf ter beschikking te stellen, maar de werknemer werd in de proceskosten veroordeeld.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie in arbeidsrelaties en de gevolgen van opzeggingen zonder de juiste procedures te volgen. De rechter wees erop dat de werkgever niet snel mag aannemen dat een werknemer vrijwillig zijn dienstverband beëindigt zonder dat daar duidelijke en ondubbelzinnige verklaringen aan ten grondslag liggen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis in kort geding van 18 april 2017
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 5799910 / MV EXPL 17-57 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. J.B.M. Swart,
tegen

1.de maatschap [gedaagde sub 1] ,h.o.d.n. [naam] ,kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,2. [gedaagde sub 2] ,wonende te [woonplaats] ,3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde sub 3] B.V.,

kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagden, hierna gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) [gedaagde sub 1] c.s. te noemen en ieder afzonderlijk [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] te noemen,
gemachtigde mr. C.A. Fokker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 maart 2017 met 12 producties;
  • de brief van mr. Fokker van 30 maart 2017 met 3 producties;
  • de brief van mr. Fokker van 3 april 2017 met 2 producties;
  • de brief van mr. Fokker van 3 april 2017 met 1 productie;
  • de brief van mr. Swart van 3 april 2017 met 2 producties;
  • de mondelinge behandeling van 4 april 2017;
  • de pleitnota van [eiseres] ;
  • de pleitnota van [gedaagde sub 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] verricht diensten in onder andere de fiscale adviespraktijk. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn maten binnen de maatschap.
2.2.
[eiseres] is per 1 augustus 2016 in dienst getreden bij [gedaagde sub 1] als assistent accountant voor de duur van 12 maanden tegen een salaris van € 3.000,00 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten). [eiseres] heeft daarnaast de beschikking gekregen over een lease-auto en een tankpas.
2.3.
[eiseres] is geworven door het wervings- en selectiebureau [naam wervings- en selectiebureau] B.V. (hierna: [naam wervings- en selectiebureau] ) en vervolgens aan [gedaagde sub 1] aangeboden. [gedaagde sub 1] heeft hiervoor een fee betaald aan [naam wervings- en selectiebureau] . [A] is werkzaam bij [naam wervings- en selectiebureau] .
2.4.
De arbeidsovereenkomst bevat geen mogelijkheid voor tussentijdse opzegging.
2.5.
Per november 2016 is het salaris van [eiseres] verhoogd naar € 3.300,00 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten).
2.6.
Bij brief van 6 december 2016 heeft [eiseres] , voor zover hier van belang, het navolgende aan [gedaagde sub 1] geschreven:
Ik heb de afgelopen maanden met ups en downs gewerkt bij [gedaagde sub 1] en daarom heb besloten om per 1 februari 2017 de uitdaging elders aan te gaan.
Ik heb inmiddels een andere baan geaccepteerd.
Ik zeg op per 1 januari van uitgaand dat 31 januari mijn laatste werkdag is.
(…)
2.7.
Op 9 december 2016 heeft [gedaagde sub 1] met [eiseres] over haar opzegging gesproken. In het gesprek is aan [eiseres] kenbaar gemaakt dat de arbeidsovereenkomst niet voorziet in een tussentijdse opzegmogelijkheid en dat [gedaagde sub 1] aanspraak zou maken op schadevergoeding.
2.8.
Diezelfde dag heeft [gedaagde sub 2] na het hiervoor genoemde gesprek, voor zover hier van belang, het navolgende aan [eiseres] geschreven:
Ik heb je opzegbrief ontvangen waarin je aangeeft per 31 januari te willen opzeggen. Omdat ik [A]
nog niet gesproken heb, ondanks meerdere pogingen, wil je je toch mijn eerste reactie per mail geven, omdat ik vind dat je een snelle reactie verdient.
Wij hebben een contract voor bepaalde tijd afgesloten van 1 jaar zonder opzegtermijn van beide
zijdes. Dit heb ik gedaan omdat ik de investering van de fee aan [naam wervings- en selectiebureau] moet kunnen terugverdienen. En omdat ik graag een commitment aanga met mijn medewerkers.
Nu je aangeeft eerder te willen stoppen, kan ik daardoor dat niet over de juiste tijd terugverdienen en zou ik dan schade kunnen lijden. Daarvoor zou ik dan gecompenseerd willen worden. Hiervoor wil ik in gesprek met [A] om te bezien hoe zij hierin staan. Een eventuele nieuwe werkgever kan ook deze fee overnemen.
Ik heb hem nog niet gesproken, maar zal je verder informeren zodra dit mij gelukt is.
2.9.
Bij e-mail van 30 december 2016 heeft [eiseres] , voor zover hier van belang, het navolgende aan [gedaagde sub 2] geschreven:
Ik heb met [A] contact gehad en heb begrepen dat het met de fee is opgelost.
Daarom wil ik vragen om mij ontslag te honoreren per 1 februari 2017.
(…)
2.10.
In de ochtend van 2 januari 2017 heeft [eiseres] zich ziekgemeld.
2.11.
Bij e-mail van 2 januari 2017 heeft [gedaagde sub 2] , voor zover hier van belang, het navolgende aan [eiseres] geschreven:
(…)
Nee, ik heb een kleine korting gekregen. Dat betekent nog steeds een forse schadepost. Dus ik ben nog niet akkoord.
Je ziekmelding heb ik vanmorgen ontvangen en doorgegeven aan de ARBO dienst. Ik blijf met een heel onbestemd gevoel zitten hoe dit nu allemaal verloopt. Ik stel voor dat je zelf met een oplossing komt.
2.12.
Bij e-mail van 16 januari 2017 heeft [gedaagde sub 2] , voor zover hier van belang, het navolgende aan [eiseres] geschreven:
Ik refereer hierbij aan je brief van 6 december 2016. De daarin opgenomen opzegging van je
arbeidsovereenkomst is een onregelmatige opzegging, nu is opgezegd tegen een eerdere dag dan
tussen ons geldt. Daarmee ben je aan mij een vergoeding verschuldigd geworden die gelijk is aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging had behoren voort te duren, ofwel tot 31 juli 2017.
Ik bevestig je voor de goede orde dat de arbeidsovereenkomst op 31 januari 2017 eindigt. Ik ga er
dan wel en sowieso vanuit dat je je voor die dag beter meldt. Graag zie ik de bevestiging daarvan
tegemoet.
2.13.
Bij e-mail van 17 januari 2017 heeft [eiseres] , voor zover hier van belang, het navolgende aan [gedaagde sub 2] geschreven:
Ik kan helaas geen antwoord geven op deze mail daar ik in de ziektewet ben.
Jij hebt mij ontslag tot 2 keer toe afgewezen en stuur je nu mij deze mail in mijn ziekte . Op
deze manier kan ik niet aan mijn herstel werken .
2.14.
Bij e-mail van 17 januari 2017 heeft [gedaagde sub 2] , voor zover hier van belang, het navolgende aan [eiseres] geschreven:
In de WWZ is een duidelijke bepaling voor opzegging van en tijdelijke arbeidsovereenkomst zonder tussentijds opzegbeding opgenomen. De opzegging is een eenzijdige rechtshandeling. Jouw opzegging hoeft door mij niet gehonoreerd te worden. Wel heb ik me steeds beroepen op de wettelijke schadeplichtigheid.
Onze arbeidsovereenkomst eindigt daarom per 31 januari. Je bent hiermee schadeplichtig. Ik zal de schade berekenen en inhouden op je laatste salaris.
Tevens heb ik het contract voor de auto opgezegd wegens beeindiging van het dienstverband. Deze wordt bij je opgehaald deze maand. Hiervoor wordt een afspraak ingepland.
Je wordt verzocht uiterlijk 31 januari de sleutel te retourneren.
2.15.
Op 17 januari 2017 heeft de bedrijfsarts [eiseres] volledig arbeidsongeschikt verklaard.
2.16.
Bij brief van 25 januari 2017 heeft de gemachtigde van [eiseres] [gedaagde sub 1] aangeschreven en aangegeven dat de arbeidsovereenkomst met [eiseres] is blijven voortbestaan. [gedaagde sub 1] heeft daarop afwijzend gereageerd.
2.17.
Eind januari 2017 is de lease-auto door [gedaagde sub 1] opgehaald.
2.18.
Vanaf 1 februari 2017 heeft [eiseres] geen loon meer ontvangen van [gedaagde sub 1] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
i. i) [gedaagde sub 1] c.s., des dat de een voldoet de anderen zullen zijn bevrijd, veroordeelt tot betaling van het netto-equivalent van een bedrag ad € 6.600,00 (bruto), zijnde het loon over de periode februari en maart 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan het moment der algehele voldoening;
ii) [gedaagde sub 1] c.s., des dat de een voldoet de anderen zullen zijn bevrijd, veroordeelt tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, welk bedrag tot aan het moment van het vonnis luidt: € 2.607,00 (bruto), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis tot aan het moment der algehele voldoening;
iii) [gedaagde sub 1] c.s. veroordeelt tot nakoming van de arbeidsovereenkomst, in die zin dat de kantonrechter [gedaagde sub 1] c.s. de last oplegt om aan [eiseres] de leaseauto en de bijbehorende tankpas, binnen 24 uur na het in deze te wijzen vonnis wederom tot haar beschikking te stellen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 500,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, een en ander met een maximum van 15.000,00;
iv) [gedaagde sub 1] c.s. veroordeelt tot nakoming van de arbeidsovereenkomst, in die zin dat de kantonrechter bepaalt dat [gedaagde sub 1] c.s. het overeengekomen loon aan [eiseres] verschuldigd is tot aan het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde komt, een en ander onder de opschortende voorwaarde dat [eiseres] in de maanden april, mei, juni en juli 2017 in dienst is van [gedaagde sub 1] c.s. en zij conform de wet en de arbeidsovereenkomst recht op loon heeft;
v) [gedaagde sub 1] c.s. de last oplegt om aan [eiseres] loonspecificaties over de maanden december 2016, januari 2017, februari 2017, maart 2017, alsmede de jaaropgaaf 2016 ter beschikking te stellen, een en ander te realiseren binnen 14 dagen na het in deze te wijzen vonnis, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag, een gedeelte van een dag daaronder begrepen, met een maximum van 5.000,00;
vi) [gedaagde sub 1] c.s. veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten voor zover [gedaagde sub 1] c.s. de proceskosten niet binnen
14 dagen na het in deze te wijzen vonnis vrijwillig aan [eiseres] heeft voldaan;
vii) [gedaagde sub 1] c.s. veroordeelt in de nakosten ad € 131,00, te vermeerderen met € 68,00 in geval het vonnis aan [gedaagde sub 1] c.s. betekend dient te worden.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat haar arbeidsovereenkomst met [gedaagde sub 1] nog altijd voortduurt. [eiseres] stelt dat zij in de veronderstelling heeft verkeerd dat de arbeidsovereenkomst tussentijds kon worden opgezegd. Zij wilde niet tot beeindiging van het dienstverband overgaan terwijl zij schadeplichtig zou worden jegens [gedaagde sub 1] . [eiseres] stelt dat haar verklaring in de brief van 6 december 2016 dan ook niet overeenkwam met haar wil, zodat van een opzegging geen sprake is geweest. [gedaagde sub 1] heeft er volgens [eiseres] niet op mogen vertrouwen dat zij de overeenkomst per 1 februari 2017 wilde beeindigen in het geval zij schadeplichtig zou zijn jegens [gedaagde sub 1] . Nadat [eiseres] duidelijk werd dat [gedaagde sub 1] niet instemde met de opzegging en vergoeding van de door haar geleden schade wenste, is er volgens [eiseres] nog onderhandeld over een mogelijk tussentijds vertrek, maar hebben partijen daarover geen overeenstemming bereikt. [eiseres] verlangt dat [gedaagde sub 1] haar verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst ter zake van de loondoorbetaling en de terbeschikkingstelling van de lease-auto en de tankpas nakomt. Voorts wil zij dat [gedaagde sub 1] c.s. ontbrekende loonspecificaties alsmede de jaaropgaaf 2016 verstrekt en vanwege de niet-tijdige betaling van het loon de wettelijke rente en de wettelijke verhoging betaalt.
3.3.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer. Primair stelt [gedaagde sub 1] c.s. zich op het standpunt
dat de arbeidsovereenkomst door de opzegging van [eiseres] per 1 februari 2017 is geëindigd, zodat de vorderingen om die reden moeten worden afgewezen. Subsidiair, voor het geval wordt aangenomen dat de arbeidsovereenkomst nog bestaat, voert [gedaagde sub 1] c.s. aan dat [eiseres] wegens haar ziekte enkel aanspraak kan maken op doorbetaling van 70% van het loon en dat de redelijkheid en billijkheid aan toewijzing van de wettelijke verhoging in de weg staan. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is zij op grond van de toepasselijke (lease)autoregeling wegens de langdurige ziekte en afwezigheid van [eiseres] niet langer gehouden tot terbeschikkingstelling van de lease-auto en/of de tankpas. Meer subsidiair staat volgens [gedaagde sub 1] c.s. een ernstig vermoeden van misbruik van de verstrekte tankpas aan terbeschikkingstelling van de auto en de tankpas in de weg. Tot slot meent [gedaagde sub 1] c.s. dat [eiseres] moet worden veroordeeld in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt bij de beoordeling, voor zover relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vorderingen van [eiseres] zijn, gelet op hetgeen zij daaraan ten grondslag heeft gelegd, naar hun aard spoedeisend.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat in dit kort geding aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld moet worden of de vorderingen van [eiseres] in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing gerechtvaardigd is.
4.3.
Tussen partijen is in discussie of [eiseres] met haar brief van 6 december 2016 de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.
4.4.
Bij de beoordeling van het onderhavige geschil moet tot uitgangspunt worden genomen dat uit de artikelen 3:33 en 3:35 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat [gedaagde sub 1] er in beginsel op mocht vertrouwen dat de verklaring van [eiseres] overeenstemde met haar wil. Of dat vertrouwen van [gedaagde sub 1] gerechtvaardigd was, hangt af van alle omstandigheden van het geval, zoals de persoon van [eiseres] , de gevolgen van de opzegging door [eiseres] en de omstandigheden waaronder die opzegging is gedaan. In geval van een arbeidsrelatie, zoals hier aan de orde, kan volgens vaste rechtspraak het vertrouwen van een werkgever alleen dan gerechtvaardigd zijn als sprake is van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer. Deze strenge maatstaf dient ertoe de werknemer te behoeden voor de ernstige gevolgen die vrijwillige beëindiging van het dienstverband voor hem kan hebben (zoals het mogelijk verlies van ontslagbescherming en aanspraken ingevolge de sociale zekerheidswetgeving, met name een werkloosheidsuitkering). In verband met die ernstige gevolgen zal de werkgever niet spoedig mogen aannemen dat een verklaring van de werknemer is gericht op vrijwillige beëindiging van de dienstbetrekking.
4.5.
Onder omstandigheden rust op de werkgever een onderzoeksplicht om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk wilde opzeggen en een verplichting om de werknemer over de gevolgen van de opzegging voor te lichten. De vraag in hoeverre op een werkgever een onderzoeksplicht rust ter zake van de werkelijke bedoeling van de mededelingen of gedragingen van de werknemer waaruit hij een ontslagneming heeft menen te mogen afleiden, kan slechts worden beantwoord in het licht van de omstandigheden en is derhalve sterk verweven met de feiten.
4.6.
Wanneer de werkgever de verklaring van de werknemer heeft mogen opvatten als een opzegging, komt de werknemer geen beroep toe op het ontbreken van een met deze verklaring overeenstemmende wil (artikel 3:35 BW). Bij schending van de onderzoeksplicht wordt de werkgever niet beschermd door artikel 3:35 BW. In dat geval is geen sprake van een gerechtvaardigd vertrouwen als bedoeld in voornoemd artikel.
4.7.
De kantonrechter is voorshands van oordeel dat [eiseres] in haar brief van
6 december 2016, gelet op de gekozen bewoordingen en de mededeling dat zij reeds een andere baan had geaccepteerd, duidelijk en ondubbelzinnig heeft verklaard dat zij haar dienstverband wilde beëindigen per 1 februari 2017.
4.8.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor of [gedaagde sub 1] gerechtvaardigd heeft mogen vertrouwen op de verklaring van [eiseres] dan wel in hoeverre [gedaagde sub 1] had moeten onderzoeken of [eiseres] daadwerkelijk de bedoeling had om ontslag te nemen. [eiseres] heeft verklaard dat zij het diensterband wilde beëindigen, omdat zij zich niet meer op haar plek voelde bij [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] c.s. heeft ter zitting onweersproken gesteld dat [eiseres] haar onvrede al meermalen had geuit en niet onder stoelen of banken heeft gestoken elders te willen gaan werken. In dat licht bezien kwam de opzeggingsbrief voor [gedaagde sub 1] niet onverwacht. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] in een hevige gemoedstoestand verkeerde of handelde onder invloed van een stoornis van haar geestvermogens, zodat moet worden aangenomen dat zij de verklaring in alle rust heeft opgesteld. De mededeling ter zake van haar ontslagname is met stelligheid en met de nodige onderbouwing gedaan. Als reden is gegeven dat zij een andere baan had gevonden. [eiseres] moet, mede gezien haar opleidingsniveau, in beginsel geacht worden over voldoende vaardigheden te beschikken om de draagwijdte van haar verklaring te overzien.
Tussen partijen bestaat discussie of bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst al dan niet is besproken of het ontbreken van een tussentijds opzegbeding in de arbeidsovereenkomst onderwerp van gesprek is geweest. Wat daar van ook zij, in ieder geval is [eiseres] er op 9 december 2016 op gewezen dat in de arbeidsovereenkomst niet was voorzien in een tussentijdse opzegmogelijkheid alsmede op de schadeplichtigheid die de opzegging met zich bracht. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres] nadien bij [gedaagde sub 1] , ondanks daartoe bestaande mogelijkheden, eerder dan (via de brief van haar gemachtigde van)
25 januari 2017 heeft aangegeven dat zij op haar opzegging wilde terugkomen. De kantonrechter is voorshands van oordeel dat [gedaagde sub 1] in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen afgaan op de opzegging van [eiseres] . Naar het voorlopig oordeel is de arbeidsovereenkomst derhalve door opzegging door [eiseres] geëindigd per 1 februari 2017.
4.9.
Het voorgaande leidt er toe dat de vorderingen van [eiseres] ter zake van de loondoorbetaling en de terbeschikkingstelling van de lease-auto en de tankpas (met nevenvorderingen) zullen worden afgewezen.
4.10.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft zich bereid verklaard om aan [eiseres] loonspecificaties alsmede de jaaropgaaf 2016 ter beschikking te stellen. De kantonrechter zal haar daartoe dan ook veroordelen, met dien verstande dat het voor wat de loonspecificaties enkel gaat om de maanden december 2016 en januari 2017 nu voorshands wordt aangenomen dat het dienstverband per 1 februari 2017 is geëindigd. Voor het opleggen van een dwangsom ziet de kantonrechter geen aanleiding nu niet aannemelijk is gemaakt dat [gedaagde sub 1] c.s. die veroordeling niet zal nakomen.
4.11.
[eiseres] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om binnen 14 dagen na dit vonnis aan [eiseres] loonspecificaties over de maanden december 2016 en januari 2017 alsmede de jaaropgaaf 2016 ter beschikking te stellen;
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde sub 1] c.s. tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 600,00 aan gemachtigdensalaris;
5.3.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M.J. Schoenaker en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017.