ECLI:NL:RBMNE:2017:2029

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
20 april 2017
Zaaknummer
C/16/435955 / KG ZA 17-218
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van parate executie en bewijs van rechtsopvolging in hypotheekzaak

In deze zaak vorderden eisers, bestaande uit [eiseres sub 1] B.V. en drie natuurlijke personen, dat de gedaagde, ABN AMRO HYPOTHEKEN GROEP B.V. (AAHG), zou worden veroordeeld tot staking van de parate executie van onroerend goed. De eisers stelden dat AAHG niet de rechtsopvolger was van de oorspronkelijke hypotheekhouder en dat de lening niet rechtsgeldig was opgezegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat AAHG niet voldoende had aangetoond dat de lening was opgezegd en dat de executie derhalve moest worden gestaakt. De rechter benadrukte dat een hypotheekhouder zijn bevoegdheden zorgvuldig moet uitoefenen en dat misbruik van deze bevoegdheid niet is toegestaan. De vorderingen van eisers werden grotendeels toegewezen, met uitzondering van enkele onderdelen die als niet-ontvankelijk of ongegrond werden afgewezen. De rechter legde AAHG ook dwangsommen op voor het geval zij niet aan de veroordelingen zou voldoen. De proceskosten werden aan de zijde van eisers toegewezen, en AAHG werd veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/435955 / KG ZA 17-218
Vonnis in kort geding van 26 april 2017
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. M.H.G. Plieger te Nieuwegein,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO HYPOTHEKEN GROEP B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
advocaat mr. P.K.J. van der Wal te Rosmalen.
Eisers zullen hierna afzonderlijk [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] , [eiser sub 3] en [eiser sub 4] en gezamenlijk [eiseres sub 1] c.s. worden genoemd. Gedaagde zal hierna AAHG wordend genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 maart 2017 met producties 1 en 2
  • de op 31 maart 2017 van [eiseres sub 1] c.s. ontvangen producties 3 tot en met 7
  • de op 4 april 2017 van [eiseres sub 1] c.s. ontvangen producties 8 tot en met 13
  • de op 4 april 2017 van [eiseres sub 1] c.s. ontvangen productie 14
  • de op 4 april 2017 van AAHG ontvangen producties 1 tot en met 27
  • de mondelinge behandeling van 5 april 2017
  • de pleitnota van [eiseres sub 1] c.s.
  • de pleitnota van AAHG.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres sub 1] is eind 2005 eigenaar geworden van drie percelen grond aan de [straatnaam] [nummer] en [nummer] te [woonplaats] , kadastrale nummers [nummer] , [nummer] en [nummer] , hierna: “het onroerend goed”.
2.2.
Bij notariële akte van 31 maart 2006 heeft [eiseres sub 1] op het onroerend goed ten behoeve van Fortis ASR Hypotheekbedrijf, hierna: “FAH”, een eerste recht van hypotheek gevestigd, hierna ook: “het hypotheekrecht of het recht van hypotheek”. Dit hypotheekrecht diende tot zekerheid van de nakoming van een bij dezelfde akte tussen [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] (als schuldenaren) en FAH (als schuldeiseres) gesloten overeenkomst van geldlening, hierna: “de geldlening”.
2.3.
Tevens op 31 maart 2006, één minuut na de vestiging van het eerste recht van hypotheek, heeft [eiseres sub 1] op het onroerend goed ten behoeve van [eiser sub 3] een [eiser sub 4] een tweede recht van hypotheek gevestigd.
2.4.
Bij een notariële akte van juridische fusie van 28 augustus 2010 is, onder meer, FAH (als verdwijnende vennootschap) per 29 augustus 2010 gefuseerd met Fortis Hypotheek Bank N.V. (als verkrijgende vennootschap), hierna: “FHB”. In deze akte is opgenomen dat het gehele vermogen van de verdwijnende vennootschap onder algemene titel overgaat op de verkrijgende vennootschap.
2.5.
Bij een notariële akte van juridische fusie van 29 augustus 2010 is FHB (als verdwijnende vennootschap) per 30 augustus 2010 gefuseerd met Direktbank N.V. (als verkrijgende vennootschap), hierna: “Direktbank”. In deze akte is opgenomen dat het gehele vermogen van de verdwijnende vennootschap onder algemene titel overgaat op de verkrijgende vennootschap.
2.6.
In een opgave als bedoeld in artikel 33 lid 4 van de Kadasterwet van 27 september 2010 staat vermeld dat de hypotheekrechten van FAH en FHB onder algemene titel zijn overgegaan op Direktbank.
2.7.
Per brief van 31 oktober 2011 heeft Direktbank aan [eiser sub 2] een specificatie gezonden van de betalingsachterstand per 1 november 2011. Deze specificatie start met het openstaande saldo per 22 november 2010. In die brief doet AAHG een aanbod voor een betalingsregeling.
2.8.
Per brief van 8 november 2011 doet Direktbank wederom een voorstel voor een betalingsregeling voor de betalingsachterstand aan [eiser sub 2] . In deze brief wordt voor de hoogte van die achterstand uitgegaan van het bedrag genoemd in de brief van 31 oktober 2011 (zie 2.7), verminderd met een na die datum ontvangen betaling. Deze brief heeft [eiser sub 2] voor akkoord ondertekend.
2.9.
Per brief van 12 december 2012 heeft Direktbank aan [eiser sub 2] en [eiseres sub 1] bericht dat de in november 2011 overeengekomen betalingsregeling (zie 2.8) is komen te vervallen.
2.10.
AAHG heeft een kopie in het geding gebracht van een niet ondertekende brief van 9 april 2014, waarin staat dat Direktbank [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] sommeert om voor 23 april 2014 het bedrag van de achterstand op de geldlening ter hoogte van € 5.917,78 te voldoen.
2.11.
AAHG heeft een kopie in het geding gebracht van een brief van 28 mei 2014 aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] , waar boven staat “AANTEKENEN” en waarin staat dat Direktbank de geldlening opzegt en het gehele openstaande bedrag ter hoogte van € 431.042,05 opeist.
2.12.
Bij een notariële akte van fusie van 30 juni 2014 is Direktbank (als verdwijnende vennootschap) per 1 juli 2014 gefuseerd met AAHG (als verkrijgende vennootschap). In deze akte is opgenomen dat de verkrijgende vennootschap met ingang van de fusiedatum het vermogen van de verdwijnende vennootschap verkrijgt onder algemene titel.
2.13.
In een akte van wijziging tenaamstelling registergoederen als bedoeld in artikel 33 lid 4 van de Kadasterwet van 7 januari 2016 staat vermeld dat AAHG alle rechten van hypotheek op naam van Direktbank onder algemene titel heeft verkregen.
2.14.
In een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2016 tussen twee natuurlijke personen als eisers en AAHG als gedaagde staat onder de feiten in nummer 2.6 opgenomen:
“In 2014 is de Direktbank N.V. (…) (verkrijgende vennootschap) gefuseerd met Fortis Hypotheek Bank N.V. (verdwijnende vennootschap).”
2.15.
Bij exploot van 16 februari 2017 is (in ieder geval) aan [eiseres sub 1] , [eiser sub 2] en [eiser sub 3] aangezegd dat het onroerend goed executoriaal verkocht zal worden op 20 maart 2017.
2.16.
Bij koopovereenkomst bij onderhandse executie van 8 maart 2017 heeft AAHG het onroerend goed verkocht aan een derde onder de opschortende voorwaarde van rechterlijke goedkeuring.
2.17.
AAHG heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Nood-Holland, locatie Alkmaar verzocht om goedkeuring voor de onderhandse verkoop van het onroerend goed. De behandeling van dit verzoekschrift stond gepland voor de zitting van 6 april 2017.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres sub 1] c.s. vordert bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
AAHG te veroordelen om de lopende executie te staken, althans te schorsen tot vijf maanden na bezorging van de hierna onder 3 te noemen bescheiden:
AAHG te veroordelen om het verzoekschrift tot het vragen van verlof voor onderhandse verkoop van de percelen grond vóór 6 april 2017 09.00 in te trekken, althans om AAHG te gebieden om dat verzoek op te schorten tot vijf maanden na de bezorging van de hierna onder 3 genoemde bescheiden;
AAHG te veroordelen om aan [eiser sub 2] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis te bezorgen:
a. alle fusieakten en overige bescheiden waaruit volgens AAHG volgt dat AAHG de rechtsopvolger is van de oorspronkelijke schuldeiser respectievelijk hypotheekhouder FAH;
b. een overzicht hoe alle betalingen sinds het ontstaan van de leningsovereenkomst medio 2006 door AAHG en/of haar beweerdelijke rechtsvoorgangers zijn aangewend;
4. AAHG te veroordelen om binnen één maand na toezending van de hiervoor genoemde bescheiden in onderhandeling met [eiseres sub 1] c.s. te treden met als doel het treffen van een regeling ter voorkoming van executie en AAHG daarbij te veroordelen om zich in te spannen een redelijke oplossing te bereiken;
5. aan de veroordeling onder 1 en 2 een niet voor rechterlijke matiging vatbare dwangsom te verbinden van € 300.000,00;
6. aan de veroordeling onder 3 een niet voor rechterlijke matiging vatbare dwangsom te verbinden van € 25.000,00 voor elke dag – een dagdeel daaronder begrepen – dat AAHG in gebreke blijft te voldoen aan die veroordeling;
7. aan de veroordeling onder 4 een dwangsom te verbinden van € 25.000,00 voor elke dag – een dagdeel daaronder begrepen – dat AAHG in gebreke blijft te voldoen aan die veroordeling;
8. AAHG te veroordelen in de kosten van deze procedure, met inbegrip van nakosten en daarbij te bepalen dat deze kosten binnen zeven dagen na betekening voldaan dienen te zijn bij gebreke waarvan daarover wettelijke rente verschuldigd wordt.
3.2.
AAHG voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid, althans tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres sub 1] c.s., met inbegrip van de dwangsommen en met veroordeling van [eiseres sub 1] c.s. in de (na)kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vorderingen 1 en 2

4.1.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat een hypotheekhouder op grond van artikel 3:268 lid 1 BW bevoegd is tot executieverkoop over te gaan indien de schuldenaar zijn verplichtingen niet nakomt. In beginsel staat het de hypotheekhouder in dat geval vrij te bepalen dat en op welk moment en op welke wijze zij tot executoriale verkoop wil overgaan. Daarover kan alleen anders geoordeeld worden indien de hypotheekhouder misbruik van deze bevoegdheid zou maken. De hypotheekhouder moet bij de uitoefening van haar bevoegdheid de maatschappelijke zorgvuldigheid jegens de schuldenaar in acht nemen.
4.2.
[eiseres sub 1] c.s. legt aan het onder 1 en 2 gevorderde (zie 3.1) primair ten grondslag dat AAHG geen opvolgend verkrijger is van het vorderingsrecht uit hoofde van de geldlening en het (daarvan afhankelijke) recht van hypotheek en dus geen recht van parate executie heeft.
Subsidiair, indien AAHG wèl het vorderingsrecht en recht van hypotheek heeft verkregen, stelt [eiseres sub 1] c.s. dat AAHG door de uitoefening van haar recht van parate executie in strijd handelt met i) de redelijkheid en billijkheid en daardoor wanprestatie pleegt en ii) met de op haar rustende zorgplicht en daardoor onrechtmatig handelt/misbruik maakt van het recht van parate executie.
4.3.
De voorzieningenrechter zal in het navolgende achtereenvolgens op de hierboven genoemde grondslagen ingaan.
Rechtsopvolging recht van parate executie
4.4.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat AAHG niet het vorderingsrecht en het (daarvan afhankelijke) recht van hypotheek heeft verkregen, zodat zij ook niet gerechtigd is tot parate executie over te gaan. [eiseres sub 1] c.s. onderbouwt dit als volgt.
FAH maakte deel uit van het Fortis-concern. In 2007 zijn bedrijfsonderdelen van het Fortis-concern samengevoegd met bedrijfsonderdelen van de ABN AMRO Bank N.V., hierna: “ABN AMRO”. In 2008 zijn vervolgens delen van het Fortis-concern – met inbegrip van de met ABN AMRO samengevoegde bedrijfsonderdelen – genationaliseerd. In 2010 was sprake van juridische afsplitsing. Ook heeft er op of omstreeks 17 augustus 2010 een landelijke hersteloperatie plaatsgevonden waarbij hypotheekrechten opnieuw werden gevestigd. Dit is niet gebeurd met betrekking tot het door [eiseres sub 1] verstrekte hypotheekrecht. Bovendien zou er sprake zijn van maar liefst drie rechtsovergangen.
[eiseres sub 1] c.s. heeft AAHG herhaaldelijk verzocht om bewijsstukken waaruit deze rechtsovergangen zouden blijken, maar die werden maar niet verstrekt.
Voorts geldt nog dat (in ieder geval een aantal van) de fusieaktes niet correct zijn. Naar de voorzieningenrechter naar aanleiding van de toelichting van [eiser sub 2] ter zitting begrijpt, omdat in het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2016 is geoordeeld dat de fusie tussen FHB en Direktbank in 2014 plaatsvond (zie 2.14), terwijl in de fusieakte (zie 2.5) en in de opgave als bedoeld in artikel 33 lid 4 van de Kadasterwet (zie 2.6) staat dat deze fusie in 2010 plaatsvond.
Gelet op het voorgaande is het niet zo maar duidelijk dat het vorderingsrecht en recht van hypotheek op AAHG zijn overgegaan, althans heeft AAHG niet aangetoond dat daarvan sprake is, aldus [eiseres sub 1] c.s.
4.5.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het vorderings- en hypotheekrecht op AAHG zijn overgegaan en wel op grond van het volgende. Uit de fusieaktes (zie 2.4, 2.5 en 2.12) en de opgave, respectievelijk akte van wijziging tenaamstelling registergoederen als bedoeld in artikel 33 lid 4 van de Kadasterwet (zie 2.6 en 2.13) blijkt de aansluitende reeks van overgangen onder algemene titel. Bovendien zijn de fusieaktes en stukken in het kader van artikel 33 lid 4 Kadasterwet met elkaar in overeenstemming. Het beroep van [eiseres sub 1] c.s. op nummer 2.6 van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 11 mei 2016 (zie 2.14), treft geen doel. Daarin staat inderdaad – in tegenstrijd met de fusieakte en de opgave in het kader van artikel 33 lid 4 van de Kadasterwet – vermeld dat de fusie tussen FBH en Direktbank in 2014 plaatsvond, maar dit is onder “de feiten” opgenomen. Het betreft hier geen inhoudelijke overweging, waaruit ondubbelzinnig blijkt dat de fusieakte(s) niet zou(den) kloppen. Bovendien ziet dat vonnis op een andere zaak, tussen andere partijen. Dit maakt niet dat niet van de juistheid van de fusieakte(s) kan worden uitgegaan. Nog daargelaten de vraag of een eventuele vermelding van een foutieve datum in een fusieakte er toe leidt dat er tot op heden geen sprake is van een geldige fusie.
De voorzieningenrechter is dus voorshands van oordeel dat AAHG beschikt over het recht van parate executie met betrekking tot het door [eiseres sub 1] gevestigde hypotheekrecht op het onroerend goed, op voorwaarde dat aan alle overige voorwaarden daarvoor is voldaan.
Uitoefening recht van parate executie
4.6.
[eiseres sub 1] c.s. stelt dat AAHG haar recht van parate executie op onrechtmatige wijze, dan wel in strijd met de redelijkheid en billijkheid uitoefent, onder meer, omdat zowel [eiseres sub 1] als [eiser sub 2] niet in gebreke zijn gesteld en de geldlening niet is opgezegd. [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] hebben de brieven van Direktbank van 9 april 2014 en 28 mei 2014 (zie 2.10 en 2.11) nooit ontvangen en nergens blijkt uit dat dergelijke brieven aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn verstuurd. De geldlening is nooit opgeëist, aldus [eiseres sub 1] c.s.
4.7.
AAHG voert daartegen aan dat zij op 9 april 2014 een ingebrekestelling (zie 2.10) en op 28 mei 2014 een opzeggingsbrief (zie 2.11), waarbij de geldlening ook is opgeëist, heeft gestuurd en dat deze brieven aan zowel [eiseres sub 1] als [eiser sub 2] waren gericht.
4.8.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat op dit moment – zonder nadere bewijsvoering, waarvoor in kort geding geen plaats – niet voldoende aannemelijk is geworden dat de brieven van 9 april 2014 en 28 mei 2014 aan [eiseres sub 1] en [eiser sub 2] zijn verstuurd, dan wel door hen zijn ontvangen. Ter toelichting hierop dient het volgende. Een tot een persoon gerichte verklaring moet, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt (artikel 3:37 lid 3 BW). Met betrekking tot brieven geldt dat, bij betwisting van ontvangst, de afzender dient te bewijzen (of in het kader van een kort geding voldoende aannemelijk dient te maken) dat hij de brief (eventueel aangetekend en) naar het juiste adres heeft verzonden en dient de afzender aannemelijk te maken dat de brief aan de geadresseerde is aangeboden op de wijze die daartoe is voorgeschreven. Voor geen van beide brieven heeft AAHG een ontvangstbewijs van aangetekende post overgelegd, ook niet van de brief van 28 mei 2014, waarop ‘aantekenen’ is vermeld. Ook is niet gesteld of gebleken dat deze brieven (ook) per e-mail zijn verzonden. En in latere, uitvoerige correspondentie tussen partijen (de door AAHG overgelegde producties 14 en verder) is nergens verwezen naar een opzegging/opeising van de geldlening.
Conclusie vorderingen 1 en 2
4.9.
Nu niet voldoende aannemelijk is geworden dat de geldlening is opgezegd, is ook niet voldoende aannemelijk geworden dat de gehele nog uitstaande hoofdsom opeisbaar is en dus ook niet dat AAHG op dit moment gerechtigd is ter incassering daarvan tot parate executie van het onroerend goed over te gaan. De voorzieningenrechter zal de primair onder 1 door [eiseres sub 1] c.s. gevorderde staking van de executie (zie 3.1) dan ook toewijzen.
4.10.
Aan het eind van de zitting heeft de voorzieningenrechter meegedeeld dat vordering 2, voor zover deze inhoudt dat AAHG wordt veroordeeld tot intrekking van het verzoekschrift tot het verkrijgen van verlof voor onderhandse verkoop, althans om dat verzoek op te schorten, zal worden afgewezen omdat AAHG niet kan worden afgehouden van haar recht om het desbetreffende verlof te vragen.
In afwijking hiervan zal de onder 2 door [eiseres sub 1] c.s. gevorderde veroordeling tot intrekking respectievelijk opschorting worden afgewezen wegens gebrek aan belang. Dat AAHG de onderhandse verkoop niet mag voortzetten vloeit immers al voort uit de toewijzing van de (onder 1) gevorderde staking van de executie. Ter zitting was nog niet duidelijk dat die primaire vordering van [eiseres sub 1] c.s. zou worden toegewezen.
Vordering 3
4.11.
[eiseres sub 1] c.s. vordert onder 3 dat AAHG wordt veroordeeld om aan [eiser sub 2] te verstrekken stukken waaruit blijkt dat AAHG de rechtsopvolger is van de oorspronkelijke schuldeiser respectievelijk hypotheekhouder en stukken waaruit blijkt hoe alle betalingen sinds het ontstaan van de leningsovereenkomst zijn aangewend (zie 3.1).
4.12.
De stukken waaruit de successievelijke rechtsopvolgingen blijken zijn inmiddels (al dan niet alsnog) in het bezit van [eiseres sub 1] c.s., zodat deze geen belang meer heeft bij dit deel van de vordering.
4.13.
Met betrekking tot de stukken over het aanwenden van de betalingen geldt dat de stukken vóór 2011 niet meer beschikbaar zijn. AAHG voert aan dat de eindstand van de niet meer beschikbare stukken is overgenomen als beginstand van de huidige administratie en dat daaruit verder is gewerkt. AAHG voert voorts aan dat er aan de hand van die eind-/beginstand een betalingsregeling met [eiser sub 2] is getroffen, die door hem is ondertekend (zie 2.7 en 2.8). Nu [eiseres sub 1] c.s. dit niet heeft betwist, is de voorzieningenrechter van oordeel dat [eiseres sub 1] c.s. geen belang heeft bij de gevorderde stukken voor zover deze zien op de periode vóór 2011.
4.14.
Met betrekking tot de stukken van ná 2011, geldt dat het belang van [eiseres sub 1] c.s. bij die stukken er – naar de voorzieningenrechter begrijpt – in is gelegen dat hij daaruit kan afleiden wat nog is verschuldigd. AAHG heeft (als productie 27) een recent debiteurenoverzicht overgelegd. [eiseres sub 1] c.s. heeft op twee punten aangegeven waarom dit overzicht niet zou kloppen.
Ten eerste zouden de berekende boetes niet onder algemene titel op AAHG zijn overgegaan en zou [eiseres sub 1] hiermee niet in verzuim zijn, omdat hij daarover nooit zou zijn aangeschreven.
Ten tweede zouden er betalingen van in totaal € 3.954,33 niet in mindering gebracht op de schuld, maar wordt dit bedrag ten onrechte bij het verschuldigde opgeteld.
4.15.
In de hypotheekakte (pagina 6 bovenaan) is een boetebepaling opgenomen. Nu het recht van hypotheek onder algemene titel op AAHG is overgegaan, geldt dit ook voor het recht de op grond van de hypotheekakte verschuldigde boetes te innen. In die boetebepaling staat overigens ook dat de boete zonder aanmaning of ingebrekestelling verschuldigd is. Dat [eiseres sub 1] met betrekking tot de boetes niet zou zijn aangeschreven, doet dus – wat daar ook van zij – niet aan de verschuldigdheid van die boetes af.
4.16.
Uit het door AAHG (als productie 27) overgelegde debiteurenoverzicht blijkt inderdaad dat een aantal bedragen van in totaal € 3.954,33 die onder de kolom “betaald” staan vermeld, niet in mindering zijn gebracht op de schuld, maar dat deze daarbij zijn opgeteld. Uit dit overzicht valt niet af te leiden waarom dit is gebeurd, terwijl dit wel van belang is voor het bepalen van de hoogte van de restschuld. AAHG dient daarom uit te leggen en (voor zover mogelijkmet stukken) te onderbouwen waarom de bedragen, waarvan [eiseres sub 1] c.s. stelt dat het betalingen zijn, in het debiteurenoverzicht niet tot een verlaging, maar tot een verhoging van de betalingsachterstand leiden. Het door [eiseres sub 1] c.s. onder 3 gevorderde zal worden toegewezen (slechts) voor zover ziend op deze betalingen.
Vordering 4
4.17.
[eiseres sub 1] c.s. heeft onder 4, onder meer, gevorderd dat AAHG wordt veroordeeld om met hem in onderhandeling te treden nadat de onder 3 gevorderde stukken door [eiser sub 2] zijn ontvangen met als doel het treffen van een regeling ter voorkoming van executie (zie 3.1). Nu partijen hierover na de zitting al met elkaar in overleg zijn getreden en het onder 3 gevorderde slechts zal worden toegewezen ten aanzien van stukken die zien op een beperkt bedrag, zodat niet te verwachten valt dat deze stukken van wezenlijk belang zijn voor het treffen van een regeling, geldt dat [eiseres sub 1] c.s. geen belang meer heeft bij deze vordering. Deze vordering zal dan ook worden afgewezen.
Dwangsommen
4.18.
De onder 5 gevorderde, naar de voorzieningenrechter begrijpt jegens [eiseres sub 1] als hypotheekgever te verbeuren dwangsom (zie 3.1) zal worden toegewezen voor zover deze betrekking heeft op het onder 1 gevorderde. Voor zover deze vordering ziet op het onder 2 door [eiseres sub 1] c.s. gevorderde, geldt dat die vordering wordt afgewezen en de daaraan verbonden dwangsom dus hetzelfde lot volgt.
De onder 6 gevorderde, naar de voorzieningenrechter begrijpt, jegens [eiser sub 2] te verbeuren dwangsom (zie 3.1) zal worden beperkt als in het dictum bepaald.
[eiseres sub 1] c.s. heeft gevorderd dat de onder 5 en 6 gevorderde dwangsommen niet vatbaar zullen zijn voor rechterlijke matiging. Dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen. Op voorhand valt niet in te schatten welke redenen er kunnen zijn om de dwangsommen al dan niet te matigen. Dat ligt ter beoordeling voor aan de rechter die zich hier in voorkomend geval over zal dienen te buigen. De voorzieningenrechter gaat hier niet op vooruit lopen.
De onder 7 gevorderde dwangsom (zie 3.1) zal worden afgewezen, nu deze ziet op het onder 4 gevorderde en hiervoor is geoordeeld dat deze zal worden afgewezen.
4.19.
AAHG zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres sub 1] c.s. worden begroot op:
- dagvaarding € 82,56
- griffierecht 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.516,56
4.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de in het dictum genoemde termijn.
4.21.
De door AAHG gevorderde nakosten en de daarover gevorderde wettelijke rente, zullen worden toegewezen als in het dictum bepaald.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt AAHG om de executie, die is gestart op 16 februari 2017 (zie 2.15), te staken,
5.2.
veroordeelt AAHG om aan [eiser sub 2] binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis (voor zover mogelijk met stukken) onderbouwd toe te lichten waarom de bedragen van in totaal € 3.954,33 onder de kolom “betaald” in het als productie 27 door AAHG overgelegde debiteurenoverzicht niet tot een verlaging, maar tot een verhoging van de betalingsachterstand leiden,
5.3.
veroordeelt AAHG om aan [eiseres sub 1] een eenmalige dwangsom te betalen van € 300.000,00 indien zij niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet,
5.4.
veroordeelt AAHG om aan [eiser sub 2] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.2 uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt AAHG in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.516,56, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de achtste dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt AAHG in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres sub 1] c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de achtste dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.
De griffier is niet in staat om dit vonnis mede te ondertekenen. [1]

Voetnoten

1.type: MB (4209)