Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift, ingekomen op 24 februari 2017;
- het verweerschrift tevens voorwaardelijk zelfstandig verzoek;
- het faxbericht van [verzoekster] van 20 maart 2017;
- het faxbericht van [verzoekster] van 22 maart 2017, met producties;
- het faxbericht van [verweerder] van 23 maart 2017;
- de akte producties van [verzoekster] van 23 maart 2017;
- de akte producties van [verweerder] van 23 maart 2017, betreffende de producties behorende bij het verweerschrift tevens voorwaardelijk zelfstandig verzoek;
- het faxbericht van [verzoekster] van 23 maart 2017;
- de pleitnota van [verzoekster] ;
- de pleitnota van [verweerder] ;
- de aantekeningen van de mondelinge behandeling van 24 maart 2017.
2.De feiten
3.Het geschil
Ontslag op staande voet en nevenverzoeken
4.De beoordeling
“3 dgn niet lekker: oorpijn rechts en keelpijn. Geen koorts. Neemt 4-6PCM per dag.
Op grond van artikel 7:629 lid 1 BW heeft een werknemer het eerste jaar van zijn ziekte in ieder geval recht op het minimumloon. Met ingang van 1 januari 2017 bedraagt het minimumloon voor een fulltime werkweek € 1.551,60 bruto per maand. [verzoekster] werkt niet fulltime. Partijen verschillen echter van mening over het aantal uren dat [verzoekster] per week werkt. [verzoekster] stelt dat zij 34 uur per week werkt. Volgens [verweerder] werkt zij 25 uur per week. De kantonrechter gaat, gelet op het aantal uren dat is opgenomen in de arbeidsovereenkomst, uit van een dienstverband van 30 uur per week. Bij een werkweek van 30 uur bedraagt het minimumloon 30/40 x € 1.551,60 is € 1.163,70 bruto per maand. Het minimumloon bedraagt dus meer dan 70% van het loon van [verzoekster] . Omdat [verzoekster] slechts heeft verzocht om doorbetaling van haar salaris ter hoogte van € 983,33 bruto per maand plus € 50,00 netto contant per zaterdag en de kantonrechter op grond van artikel 23 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) niet meer mag toewijzen dan waar partijen om hebben verzocht, zal de kantonrechter [verweerder] veroordelen tot doorbetaling van het salaris van [verzoekster] ter hoogte van € 983,33 bruto per maand plus € 50,00 netto contant per zaterdag.
Toelating tot het werk
600,00
“Twee maal heeft zij op een dinsdag spullen mee naar huis genomen. [B] heeft haar de zaterdag erop aangesproken of ze het nog ging afrekenen. Bij eerst volgende keer dat het nog een keer zou gebeuren het diefstal is.”Verkoopster [C] heeft in haar schriftelijke getuigenverklaring van 6 maart 2017 (productie 7 bij de akte producties van [verweerder] van 23 maart 2017) onder meer het volgende verklaard:
“Bovendien heb ik wel is een tasje ingepakt met verschillende ingrediënten en producten erin voor [voornaam van verzoekster] , maar ik weet echter niet hoe en/of deze is betaald.”De echtgenote van [verweerder] , [D] , heeft in haar schriftelijke getuigenverklaring van 5 maart 2017 (productie 8 bij de akte producties van [verweerder] van 23 maart 2017) onder meer het volgende verklaard:
“6 weken voor haar ontslag betrapte ik haar erop dat zij collega [voornaam van C] een boodschappenlijstje liet afwegen zonder de prijs aan te slaan. Ik vroeg [voornaam van C] voor wie het was, zij antwoordde voor de schoonfamilie van [voornaam van verzoekster] . Ik zei haal onmiddellijk alles uit de tas en opnieuw wegen met de prijs erbij. [voornaam van verzoekster] sprak ik eropaan, zij zei ik had het heus wel betaald en liep rood aan.”
5.De beslissing
5.5. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;