ECLI:NL:RBMNE:2017:1982

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
19 april 2017
Zaaknummer
16/659009-17; 16/273835-14 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vrijspraak van medeplegen en causaal verband bij mishandeling

Op 19 april 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling. De zaak vond plaats in Lelystad en betreft een incident dat zich voordeed op 1 januari 2017 in Almere. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van gezamenlijk handelen tussen de verdachte en de medeverdachte tijdens de vechtpartij, waardoor zij niet als medeplegers konden worden aangemerkt. De medeverdachte had zich weliswaar gewelddadig bemoeid met de vechtpartij, maar er was geen bewijs voor een bewuste samenwerking met de verdachte.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de klap die de verdachte met de vlakke hand aan het slachtoffer had gegeven, niet het zware lichamelijke letsel had veroorzaakt. Er was geen causaal verband aangetoond tussen de handeling van de verdachte en het opgelopen letsel, wat leidde tot een partiële vrijspraak van de zware mishandeling. De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte het slachtoffer had mishandeld, wat resulteerde in een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest. Tevens werd de proeftijd van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf met een jaar verlengd.

De rechtbank verklaarde de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat er geen causaal verband was tussen het bewezen verklaarde feit en de gevorderde schade. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16/659009-17; 16/273835-14 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 19 april 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] .

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 5 april 2017, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.N. de Bruijn, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.J.S. Visser en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 01 januari 2017 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen (met kracht) in/tegen/op het gezicht/hoofd heeft/hebben gestompt/geslagen en/of tegen het lichaam heeft/hebben geduwd waardoor die [slachtoffer] hard (met zijn hoofd) op de grond is gevallen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een schedelbreuk), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, overeenkomstig de aan de rechtbank overgelegde pleitnotitie, bepleit dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] en er dus geen sprake is van medeplegen. Verdachte dient te worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging. Verdachte dient tevens te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid “zwaar lichamelijk letsel ten gevolge”. Verdachte heeft aangever een klap met de vlakke hand gegeven. Er is geen causaal verband tussen de gedraging van verdachte en het gevolg, te weten zwaar lichamelijk letsel bij aangever. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van een bewezenverklaring van de eenvoudige mishandeling.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Getuige [getuige 1] stond op 1 januari 2017 op de [straatnaam] in [woonplaats] . Het slachtoffer, de persoon die later werd meegenomen door de ambulance, kwam naar buiten gelopen uit [...] . Zij zag dat verdachte het slachtoffer een klap in het gezicht gaf met de vlakke hand en dat het slachtoffer door de klap viel. Zij zag dat het slachtoffer opstond en de verdachte vastpakte aan zijn jas. De getuige zag dat het slachtoffer en de verdachte elkaar sloegen en met elkaar in worsteling waren. [2]
Getuige [getuige 2] zag dat verdachte het slachtoffer met de vlakke hand een klap gaf in het gezicht en dat het slachtoffer op de grond viel. Hij zag dat het slachtoffer weer snel op stond en dat hij de confrontatie zocht met verdachte door
face to facemet hem te gaan staan. De getuige zag dat het slachtoffer een kopstoot aan verdachte gaf. Verdachte en het slachtoffer pakten elkaar vast en begonnen te worstelen. [3] Daarna kwam medeverdachte [medeverdachte] erbij.
De verdachte verklaart ter terechtzitting dat hij het slachtoffer met de vlakke hand in het gezicht heeft geslagen. [4]
Bewijsoverweging
De rechtbank stelt vast dat verdachte in gevecht is geraakt met het slachtoffer en hem heeft geslagen. Medeverdachte [medeverdachte] , die iets verderop stond en dit gevecht zag, heeft zich hiermee bemoeid door het slachtoffer meermalen te slaan tegen het hoofd en hem op de grond te gooien, waardoor het slachtoffer hard en ongelukkig ten val is gekomen en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat er bij deze vechtpartij geen sprake is van gezamenlijk handelen tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft zich op gewelddadige wijze bemoeid met de vechtpartij die gaande was met het zware lichamelijke letsel als gevolg, maar niet is gebleken dat er sprake was van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] om het slachtoffer te mishandelen. Zij kunnen dan ook niet als medeplegers worden aangemerkt. De rechtbank zal verdachte daarom partieel vrijspreken van het element “tezamen en in vereniging met een ander of anderen”.
De rechtbank is tevens van oordeel dat niet is gebleken dat de bewezenverklaarde handeling van verdachte, de klap met de vlakke hand in het gezicht van het slachtoffer, het zware lichamelijke letsel, een subduraal hematoom, heeft veroorzaakt. Nu er geen causaal verband is tussen de handeling van verdachte en het opgelopen ernstige schedel/hersenletsel zal de rechtbank verdachte partieel vrijspreken van het element “ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel (een schedelbreuk) heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden”.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld. Dat het slachtoffer ook pijn ondervond door de (krachtige) klap van verdachte leidt de rechtbank af uit het feit dat hij (ook) door die klap op de grond viel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 01 januari 2017 te Almere, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] (met kracht) tegen het gezicht heeft geslagen.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden dat verdachte zich meldt bij de reclassering, zich houdt aan het alcohol- en drugsverbod (inclusief het meewerken aan urinecontroles) en een behandelverplichting.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bij het bepalen van de straf rekening wordt gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij acht een taakstraf een passende straf.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte heeft in de vroege ochtend van 1 januari 2017 in het uitgaansgebied in Almere slachtoffer [slachtoffer] mishandeld.
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. Voorts blijkt hieruit dat verdachte ten tijde van het onderhavige feit in een proeftijd liep. Dit gegeven heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden nogmaals een strafbaar feit te begaan;
- een hem betreffend reclasseringsrapport d.d. 4 april 2017, opgemaakt door [A] , reclasseringswerker, waarin het recidiverisico wordt ingeschat als matig. Zolang structuur ontbreekt op diverse leefgebieden zoals huisvesting, financieren en binnen de gezinsrelaties is de kans op recidive aanwezig, zeker als er alcohol in het spel is. De reclassering acht begeleiding van verdachte geïndiceerd en adviseert een (deels) voorwaardelijke straf.
De rechtbank legt, nu zij anders dan de officier van justitie eist, alleen de mishandeling bewezen verklaart, een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Aan verdachte zal geen voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd, gelet op de duur van de reeds door hem ondergane voorlopige hechtenis, zodat de vordering om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen niet wordt gevolgd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van één week, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
De voorlopige hechtenis van verdachte is bij afzonderlijke beslissing d.d. 6 april 2017 opgeheven.

9.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 3.693,35, waarvan € 2.200,- aan immateriële schade en € 1.493,35 aan materiële schade.
De rechtbank is van oordeel dat er geen causaal verband is tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade. De benadeelde partij [slachtoffer] dient in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.

10.DE VORDERING TENUITVOERLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde staf en vordert dat er in plaats van de gevangenisstraf een werkstraf wordt gelast.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging. Subsidiair heeft zij bepleit tot verlenging van de proeftijd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht, gelet op het bepaalde in artikel 14f van het Wetboek van Strafrecht, termen aanwezig de proeftijd die is verbonden aan de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf bij vonnis van de politierechter te Utrecht d.d. 12 februari 2015 met parketnummer 16/273835-14 te verlengen met één jaar.

11.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14f, 27, 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 week;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partij
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in zijn vordering niet-ontvankelijk is en dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Vordering tenuitvoerlegging parketnummer 16/273835-14
- verlengt de bij vonnis van de politierechter te Utrecht d.d. 12 februari 2015 aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf verbonden proeftijd met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.S. Ludwig, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en H.J. Bos, rechters, in tegenwoordigheid van drs. E.M.S. Arduin, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 april 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer 2017000991, doorgenummerd 1 tot en met 2019.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , blz. 105-106.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, [getuige 2] , p. 111.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 april 2017.