ECLI:NL:RBMNE:2017:1967

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
C/16/432475 / HA ZA 17-164
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging verstekvonnis en gevolgen voor executiemaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2017 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis van 11 januari 2017. De eiser in het incident, die in de hoofdzaak gedaagde was, vorderde schorsing van het verstekvonnis en ontzegging van de uitvoerbaarheid bij voorraad. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen redelijke gelegenheid tot wederhoor was geboden, wat leidde tot de conclusie dat het verstekvonnis tot stand was gekomen met schending van fundamentele beginselen van procesrecht. De rechtbank heeft de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging toegewezen, maar de vordering tot opheffing van eventueel door de verweerder gelegde beslagen afgewezen, omdat de eiser niet had aangetoond dat er al beslagen waren gelegd. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van het incident. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en de zaak zal op 7 juni 2017 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/432475 / HA ZA 17-164
Vonnis in incident van 26 april 2017
in de zaak van
[verweerder in het incident],
wonende te [woonplaats] , gemeente Ommen,
eiser in conventie in de hoofdzaak, gedaagde in het verzet,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.
tegen
[eiser in het incident],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak, eiser in het verzet,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. J.G. Galama te Eemnes,
Partijen zullen hierna [verweerder in het incident] en [eiser in het incident] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de verzetdagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging
  • de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[eiser in het incident] vordert dat de rechtbank:
1. het verstekvonnis van 11 januari 2017 geheel schorst en:
a. eventueel door [verweerder in het incident] gelegde beslagen doet opheffen
b. [verweerder in het incident] verbiedt nadere beslagen te leggen;
c. bepaalt dat het door [eiser in het incident] gelegde beslag weer van waarde is, of de opheffing daarvan vernietigt totdat in deze verzetprocedure een eindvonnis is gewezen,
of
2. aan het verstekvonnis alsnog de uitvoerbaarheid bij voorraad ontzegt totdat in deze verzetprocedure een eindvonnis is gewezen, en
3. [verweerder in het incident] veroordeelt in de kosten van het incident.
2.2.
[verweerder in het incident] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.3.
[verweerder in het incident] heeft de rechtbank verzocht om de producties die door [eiser in het incident] bij de verzetdagvaarding zijn gevoegd, buiten beschouwing te laten, aangezien deze niet zijn meebetekend bij de dagvaarding, en evenmin bij aparte akte in het geding zijn gebracht.
2.4.
Voor zover de betreffende producties niet zijn meebetekend bij de dagvaarding, moet de indiening daarvan bij de rechtbank, tegelijk met de dagvaarding, worden aangemerkt als indiening bij akte.
Tussen het moment van indiening op 8 februari 2017 en het nemen door [verweerder in het incident] van de conclusie van antwoord in het incident op de rolzitting van 20 februari 2017 is naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid geweest voor [verweerder in het incident] om de betreffende producties - voor zover relevant voor het incident - te bestuderen, zodat ook uit hoofde van de eisen van een goede procesorde de producties niet buiten beschouwing zullen worden gelaten.
2.5.
De rechtbank constateert dat de incidentele vordering is ingesteld in het kader van een lopende bodemprocedure en ziet op de periode totdat eindvonnis in de bodemprocedure wordt gewezen. Gelet hierop moet de vordering worden beschouwd als een vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv.
2.6.
Één van de voorwaarden van artikel 223 Rv is dat de voorziening een voorlopig karakter heeft. Voor zover de incidentele vordering strekt tot schorsing van de executie van het verstekvonnis dan wel de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan, is daaraan op zich voldaan, maar niet voor zover deze strekt tot vernietiging van een deel van het verstekvonnis. In zoverre zal de incidentele vordering dan ook worden afgewezen.
2.7.
De rechtbank kan de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis slechts schorsen, indien zij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
2.8.
Het vonnis waarvan de schorsing van de tenuitvoerlegging wordt gevorderd, betreft een verstekvonnis van 11 januari 2017 (hierna: het verstekvonnis) dat is gewezen op basis van een dagvaarding die is uitgebracht door [verweerder in het incident] tegen [eiser in het incident] op 25 november 2016. Daarin is aan [eiser in het incident] aangezegd om te verschijnen op de rolzitting van 14 december 2016. Uit de als productie 18 door [eiser in het incident] overgelegde stukken blijkt dat zijn advocaat op 14, 15 en 22 december 2016, alsmede op 5 januari 2017 via het digitale roljournaal handel rechtbanken van de Rechtspraak (hierna: het digitale roljournaal) de rol van deze rechtbank heeft geobserveerd om te bezien wanneer de dagvaarding bij de rechtbank zou worden aangebracht. Deze observatie, die heeft plaatsgevonden via zoekacties op basis van de juiste trefwoorden, leverden als resultaat op dat er geen zaken waren gevonden.
2.9.
Uit de (eveneens als productie 18 overgelegde) beslissing van het bestuur van deze rechtbank op een door [eiser in het incident] ingediende klacht blijkt dat de verstekzaak wel op
8 december 2016 door de griffie op een juiste wijze is ingevoerd en vanaf de volgende dag zichtbaar had moeten zijn in het digitale roljournaal, en waarschijnlijk door een technische oorzaak die niet aan [eiser in het incident] te wijten was, niet is getoond.
2.10.
Het digitale roljournaal is volgens de definitie van het landelijk procesreglement: “
een voor advocaten door middel van het internet toegankelijke weergave van de proceshandelingen van de rol van de rechtbank, sector civiel”. Het digitale roljournaal is daarmee een gebruikelijk en door de Rechtspraak aangeboden systeem voor een advocaat van een partij om zich op de hoogte te stellen van de stand van zaken in een zaak van zijn cliënt. Als in dat systeem een fout optreedt, is sprake van zogenaamde ‘apparaatsfout’ die niet kan worden tegengeworpen aan de partij die op de juistheid van het systeem vertrouwt. De omstandigheid dat [verweerder in het incident] in dezelfde periode ook het digitale roljournaal heeft geraadpleegd, en daarbij wel een resultaat kreeg (zie diens productie 1), doet niet af van de conclusie dat het digitale roljournaal bij raadpleging door de advocaat van [eiser in het incident] niet goed functioneerde.
2.11.
Dat de advocaat van [eiser in het incident] op de juistheid van systeem heeft vertrouwd en zijn handelen daarop heeft afgestemd, blijkt uit het feit dat hij herhaaldelijk tot raadpleging van het digitale roljournaal is overgegaan. Anders dan [verweerder in het incident] stelt, mocht van de advocaat van [eiser in het incident] niet worden verwacht dat hij na 5 januari 2017 nogmaals het digitale roljournaal zou raadplegen. Immers, de in de dagvaarding aangezegde dag betrof
14 december 2016, zodat de advocaat kon volstaan met het raadplegen van het roljournaal op de dagen kort daarna. Evenmin mocht van de advocaat van [eiser in het incident] worden verwacht, zoals [verweerder in het incident] stelt, dat hij op alternatieve wijze zou proberen om met de aanhangige procedure bekend te worden. Het digitale roljournaal is een door de Rechtspraak juist met het oog op het op de hoogte blijven van de stand van zaken in een rechtszaak aan de advocatuur ter beschikking gesteld systeem, en de advocaat mag dus op de juistheid daarvan vertrouwen. Dat zou alleen anders zijn als door de Rechtspraak destijds bekend zou zijn gemaakt dat er een storing optrad in het systeem, maar dat is gesteld noch gebleken.
[eiser in het incident] kon op basis van de betekening van de dagvaarding weliswaar weten dat er een procedure tegen hem aanhangig was gemaakt, maar niet weten dat deze zaak ook daadwerkelijk had gediend op de daarin aangezegde roldatum. Het komt voor dat een uitgebrachte dagvaarding niet wordt aangebracht of niet tijdig wordt aangebracht. [eiser in het incident] hoefde er daarom nog niet op bedacht te zijn dat de dagvaarding op de aangezegde dag bij de rechtbank was aangebracht, terwijl het digitale roljournaal de zaak niet vermeldde.
2.12.
De rechtbank acht - gelet op het feit dat [eiser in het incident] meteen in verzet is gegaan tegen het verstekvonnis en uitgebreid inhoudelijk verweer heeft gevoerd - aannemelijk dat, indien in het digitale roljournaal wel met juistheid zou zijn vermeld dat de dagvaarding bij de rechtbank was aangebracht op de rol van 14 december 2016, de advocaat van [eiser in het incident] zich in die zaak zou hebben gesteld en verweer zou hebben gevoerd.
2.13.
Naar het oordeel van de rechtbank is [eiser in het incident] , gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen redelijke gelegenheid op wederhoor geboden. Daarmee is het verstekvonnis tot stand gekomen met schending van een van de meest fundamentele beginselen van procesrecht, en daarmee onder invloed van een kennelijke juridische misslag. Hoewel [verweerder in het incident] daaraan niets kon doen, behoort de executie van het verstekvonnis onder deze omstandigheden achterwege te blijven totdat in de verzetprocedure op het standpunt van [eiser in het incident] is beslist.
2.14.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de vordering tot het schorsen van het tenuitvoerlegging van het verstekvonnis zal toewijzen. Nu [eiser in het incident] niet heeft aangetoond dat [verweerder in het incident] al beslagen uit hoofde van het verstekvonnis heeft gelegd, heeft hij geen belang bij een bevel om “eventueel door [verweerder in het incident] gelegde beslagen” op te heffen. Hetzelfde geldt ten aanzien van verbod om nadere beslagen te leggen, omdat dat verbod reeds volgt uit de schorsing van de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
2.15.
De schorsing van de opheffing van het door [eiser in het incident] ten laste van [verweerder in het incident] gelegde beslag, heeft niet tot gevolg dat het reeds opgeheven beslag op de AOW-uitkering van [verweerder in het incident] weer herleeft, aangezien een schorsing van een vonnis niet de executiemaatregelen aantast die vóór deze schorsing zijn verricht. Daarvoor is een vernietiging van het verstekvonnis noodzakelijk die, zoals hiervoor reeds is overwogen, niet bij wijze van voorlopige voorziening kan worden uitgesproken. De rechtbank zal de incidentele vordering dan ook afwijzen voor zover deze strekt tot het van waarde verklaren van het door [eiser in het incident] gelegde beslag.
2.16.
[verweerder in het incident] zal als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 11 januari 2017 in de zaak met zaaknr./rolnr. C/16/428536/HA ZA 16-918 totdat op het daartegen ingestelde verzet is beslist,
3.2.
veroordeelt [verweerder in het incident] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser in het incident] tot op heden begroot op € 452,00,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in de hoofdzaak
3.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
7 juni 2017voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017. [1]

Voetnoten

1.type: WV (4208)