In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiseres en een besloten vennootschap, [gedaagde] B.V. De eiseres, die in conventie vorderde, stelde dat haar ex-echtgenoot, [A], een bedrag van € 89.276,-- ter beschikking had gesteld aan [gedaagde] voor de financiering van de bouw van een zeiljacht. De eiseres vorderde terugbetaling van dit bedrag, stellende dat het geldbedrag deel uitmaakte van de onverdeelde boedel van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De rechtbank oordeelde dat de eiseres, als deelgenoot van de ontbonden huwelijksgemeenschap, gerechtigd was om de vordering tot terugbetaling in te stellen. De rechtbank oordeelde dat het geldbedrag opeisbaar was en dat de eiseres recht had op terugbetaling binnen een redelijke termijn. De rechtbank wees de vordering van de eiseres toe en veroordeelde [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. In reconventie werd de vordering van [gedaagde] tot opheffing van het beslag afgewezen, en werd [gedaagde] ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.