ECLI:NL:RBMNE:2017:1916

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
14 april 2017
Zaaknummer
16/660612-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldigverklaring van een man voor overvallen op een supermarkt en tankstation met bedreiging en geweld

Op 18 april 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 32-jarige man uit Bunschoten veroordeeld voor het plegen van twee overvallen op een supermarkt en een tankstation in Amersfoort op 24 december 2016. De man werd schuldig bevonden aan poging tot afpersing en diefstal, waarbij hij bedreiging met geweld gebruikte. Tijdens de overvallen dwong hij medewerkers om sigaretten en geld af te geven, waarbij hij een veerdrukpistool toonde en hen bedreigde. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 2 jaar, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank hield rekening met de verslaving van de man aan alcohol en cocaïne, evenals zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis, wat leidde tot een lagere straf dan geëist door de officier van justitie. De man moet zich na zijn straf laten behandelen en kreeg een locatieverbod voor de betrokken tankstation en supermarkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in staat leek om zijn emoties op een andere manier te reguleren dan door agressie, wat zijn atypische handelswijze tijdens de overvallen verklaart.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/660612-16 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 18 april 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1984] ,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2017. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M.L. Plas, advocaat te Bunnik.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd iemand geld en sigaretten af te persen door bedreiging met geweld;
Feit 2a:heeft geprobeerd twee personen geld af te persen door bedreiging met geweld;
Feit 2b:sigaretten heeft gestolen voorafgegaan van bedreiging met geweld.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen te verklaren en baseert zich op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich wat de feiten betreft aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Aangezien verdachte de ten laste gelegde feiten, voor zover de rechtbank deze bewezen acht, heeft bekend en de raadsman niet tot vrijspraak heeft gepleit, zal de rechtbank volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting;
Proces-verbaal van het 2e verhoor verdachte [2] ;
Proces-verbaal van aangifte [3] ;
Proces-verbaal van verhoor benadeelde [4] ;
Proces-verbaal van aangifte [5] ;
Proces-verbaal van verhoor benadeelde [6] ;
Proces-verbaal van sporenonderzoek; [7]
Proces-verbaal van bevindingen [8] .
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1:
op 24 december 2016 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en sigaretten, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 2] ,
(- nadat hij had getracht sigaretten te betalen met een gescheurd biljet van tien euro, dat niet werd geaccepteerd)
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond aan die [slachtoffer 4] en
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd "nu is het serieus, dit is een overval, jullie willen mijn tientje niet aannemen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- heeft gevraagd hoe hij nu aan sigaretten moest komen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Feit 2a:
op 24 december 2016 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 1] ,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond aan die [slachtoffer 2] en daarbij gezegd "ik kom je overvallen, ik wil het geld uit de la" en "als er een man bij komt, dan ga ik geweld gebruiken", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- ( vervolgens, toen [slachtoffer 1] erbij werd gehaald) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd "dit is een overval en ik wil geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, waarbij hij zijn hand in zijn jaszak stak en te kennen gaf dat daar een wapen in zat,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
en
Feit 2b:
op 24 december 2016 te Amersfoort met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie pakjes sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 1] , welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte, nadat die pakjes sigaretten door [slachtoffer 2] op de balie waren gelegd, in de veronderstelling dat verdachte hiervoor zou betalen, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de balie heeft gelegd en heeft getoond aan die [slachtoffer 2] , waarna hij de pakjes sigaretten heeft meegenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als
Feit 1: poging afpersing
Feit 2a: poging afpersing, meermalen gepleegd
Feit 2b: diefstal voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en onder het stellen van bijzondere voorwaarden conform het reclasseringsadvies, met dien verstande dat het locatieverbod wordt begrensd tot het werkterrein van [bedrijfsnaam 2] respectievelijk een straal van 100 meter rondom de [bedrijfsnaam 1] aan de [straatnaam] te [vestigingsplaats] .
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd en bepleit om in strafverminderende zin rekening te houden met de atypische werkwijze van verdachte bij de gepleegde (pogingen tot) overvallen, en met de omstandigheid dat deze pogingen in meerdere opzichten in elkaars verlengde liggen en daarom eigenlijk als een feit kunnen worden beschouwd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee afpersingspogingen en aan diefstal, alle onder bedreiging van een op een vuurwapen gelijkend veerdrukpistool.
Door zijn handelen heeft de verdachte ervan blijk gegeven geen respect te hebben voor de integriteit van een ander en slechts eigen behoeftebevrediging na te jagen. Verdachte heeft de slachtoffers leed toegebracht, zo blijkt ook uit de ingediende vorderingen tot schadevergoeding.
De rechtbank acht dit handelen zeer kwalijk en neemt bij de bepaling van de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting, zoals vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in aanmerking. Deze oriëntatiepunten vermelden als uitgangspunt voor de overval van een winkel/benzinestation onder bedreiging van geweld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar.
Wat betreft de persoon van de verdachte houdt de rechtbank rekening met een over hem uitgebracht reclasseringsadvies van maart 2017 en een psychologisch onderzoek van 7 maart 2017. Uit deze rapporten blijkt dat bij verdachte sprake is van zowel verslaving aan alcohol en cocaïne als een gediagnosticeerde antisociale persoonlijkheidsstoornis. De GZ-psycholoog verbindt hieraan de conclusie dat verdachte niet in staat lijkt te zijn emoties op een andere manier te reguleren dan door agressie. Geadviseerd wordt om verdachte het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de justitiële documentatie van verdachte.
Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank komt echter tot een lagere gevangenisstraf dan de officier van justitie heeft geëist, vanwege de -voor het soort misdrijf- atypische handelwijze van verdachte en zijn daarmee samenhangende persoonlijkheid en problematiek.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De behandeling van de vorderingen van respectievelijk [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en van [bedrijfsnaam 1] B.V.
,levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten rechtstreeks schade hebben geleden.
De rechtbank merkt daarbij op dat, zoals ook niet is betwist, uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de eerste poging afpersing is gepleegd jegens zowel [slachtoffer 4] als [slachtoffer 3] .
Zowel [slachtoffer 4] als [slachtoffer 3] hebben ten aanzien van de geleden immateriële schade een bedrag gevorderd ter hoogte van € 1.050,-. De rechtbank heeft dit bedrag gematigd tot €750,- Daarbij is aansluiting gezocht bij wat doorgaans in dit soort zaken aan schadevergoeding wordt toegekend.
In totaal waardeert de rechtbank de schade voor [slachtoffer 3] op € 786,- (zevenhonderd en zesentachtig euro), te weten € 750,- aan immateriële schade en € 36,- aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De rechtbank waardeert de schade voor [slachtoffer 4] op € 758,20 (zevenhonderd en achtenvijftig euro en twintig eurocent), te weten € 750,- aan immateriële schade en € 8,20 aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Aan de bij de tweede poging afpersing betrokken werknemer is professionele nazorg verleend, voor de vergoeding waarvan de [bedrijfsnaam 1] , als werkgever, is aangesproken. Naar het oordeel van de rechtbank is hierin een voldoende rechtstreeks verband gelegen met het betreffende feit, zodat de [bedrijfsnaam 1] gerechtigd was tot de indiening van een vordering ter zake.
De rechtbank waardeert deze voor [bedrijfsnaam 1] B.V. op € 503,50 (vijfhonderd en drie euro en vijftig eurocent) aan materiële schade, exclusief de voor de belastingaangifte aftrekbare btw. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken.
In het belang van voornoemde benadeelde partijen wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd, alles eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Behandeling van het restant van de respectieve vorderingen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. Daarom zijn de benadeelde partijen in dat deel van hun vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partijen kunnen de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 312, 317, van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1: poging afpersing
Feit 2a: poging afpersing, meermalen gepleegd
Feit 2b: diefstal voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
24 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten
6 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van 3 (drie) jaren de navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich direct aansluitend aan zijn detentie meldt bij Inforsa Reclassering Utrecht op het adres A.B.C.-straat 5 te (3512 PX) Utrecht. Vervolgens moet hij zich blijven melden zo vaak en zo lang als de reclassering dat, gedurende de proeftijd, nodig vindt;
5. zich ambulant moet laten behandelen voor zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek bij [naam instelling] of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij hij zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
6. binnen een ambulant behandeltraject meewerkt aan een kortdurende klinische opname voor de duur van maximaal 7 weken, als de reclassering dit nodig vindt, ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek en waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
7. zich verplicht tot het niet gebruiken van alcohol en cocaïne, zo lang de reclassering dit nodig vindt, waarbij de naleving van dit verbod zal worden nagegaan door middelencontrole;
8. zich niet bevindt binnen een straal van 100 meter van de [bedrijfsnaam 1] aan de [adres] te [vestigingsplaats] en niet op het werkterrein van de [bedrijfsnaam 2] aan de [adres] te [vestigingsplaats] , zo lang de reclassering dit nodig vindt, waarbij de naleving van dit verbod zal worden gecontroleerd door elektronisch toezicht (GPS);
9. zich ertoe verplicht de reclassering op de hoogte te houden van zijn verblijfplaats en eventuele adreswijzigingen.
Geeft opdracht aan de Inforsa Reclassering Utrecht om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Vorderingen benadeelde partijen
Wijst de vordering van
[slachtoffer 3]toe tot een bedrag van € 786,- (zevenhonderd en zesentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] € 786,- aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 4]toe tot een bedrag van € 758,20 (zevenhonderd en achtenvijftig euro en twintig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] € 758,20 aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 15 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[bedrijfsnaam 1] B.V.toe tot een bedrag van € 503,50 (vijfhonderd en drie euro en vijftig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [bedrijfsnaam 1] B.V.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [bedrijfsnaam 1] B.V. € 503,50 aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 24 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 10 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mrs. J.P. Killian en P.A.M. Wijffels, rechters, in tegenwoordigheid van J.D. Koteris, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2017.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 24 december 2016 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag en/of sigaretten, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
(- nadat hij had getracht sigaretten te betalen met een gescheurd biljet van tien euro, dat niet werd geaccepteerd)
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond aan die [slachtoffer 4] en/of
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd "nu is het serieus, dit is een overval, jullie willen mijn tientje niet aannemen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- heeft gevraagd hoe hij nu aan sigaretten moest komen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
a. hij op of omstreeks 24 december 2016 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp getoond aan die [slachtoffer 2] en/of daarbij gezegd "ik kom je overvallen, ik wil het geld uit de la" en/of "als er een man bij komt, dan ga ik geweld gebruiken", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- ( vervolgens, toen [slachtoffer 1] erbij werd gehaald) tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd "dit is een overval en ik wil geld", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, waarbij hij zijn hand in zijn jaszak stak en te kennen gaf dat daar een wapen in zat,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
en/of
b. hij op of omstreeks 24 december 2016 te Amersfoort met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie pakjes sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijfsnaam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte, nadat die pakjes sigaretten door [slachtoffer 2] op de balie waren gelegd, in de veronderstelling dat verdachte hiervoor zou betalen, een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op de balie heeft gelegd en/of heeft getoond aan die [slachtoffer 2] , waarna hij de pakjes sigaretten heeft meegenomen;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in de aan deze zaak ten grondslag liggende dossiers met reg.nrs. 2016397038, 2016397038 A en 2016397038 B bevinden, volgens de in die dossiers toegepaste doorlopende nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van het 2e verhoor van verdachte d.d. 25 december 2016, blz. 29, 30
3.Proces-verbaal van aangifte d.d. 24 december 2016, blz. 46
4.Proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 24 december 2016, blz. 49
5.Proces-verbaal van aangifte d.d. 24 december 2016, blz. 79
6.Proces-verbaal van verhoor benadeelde d.d. 24 december 2016, blz. 83
7.Proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 24 december 2016, blz. 114 en 116
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 december 2016, blz. 118