ECLI:NL:RBMNE:2017:187

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2017
Publicatiedatum
18 januari 2017
Zaaknummer
16/652765-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht

Op 17 januari 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingslocatie Utrecht, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 7 oktober 2016 in Utrecht een andere persoon heeft bedreigd. De verdachte, geboren in Somalië in 1984 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Tijdens de zitting op 3 januari 2017 was de verdachte aanwezig en werd hij bijgestaan door zijn advocaat, mr. P.H. Visser. De officier van justitie vorderde een veroordeling, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte, stellende dat de uitlatingen van de verdachte niet serieus genomen moesten worden omdat deze onder invloed van alcohol waren gedaan.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie gevolgd, waarbij onder andere de aangifte van de benadeelde partij en het proces-verbaal van bevindingen zijn meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging, die de verdachte had geuit tegen de benadeelde partij, wettig en overtuigend bewezen was. De verdachte had tijdens zijn aanhouding beledigende en bedreigende woorden geuit, wat leidde tot de conclusie dat hij zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde bedreiging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarbij de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht in mindering werd gebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 150,00 aan de benadeelde partij voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid van de verdachte uitsloten en dat de opgelegde straf in overeenstemming was met de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/652765-16 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 17 januari 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Somalië)] op [geboortedatum] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2017. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. P.H. Visser, advocaat te Wormerveer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 7 oktober 2016 te Utrecht [benadeelde] heeft bedreigd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en verwijst daarbij naar de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, waaronder het proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2016 en de aangifte van [benadeelde] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit omdat in het onderhavige geval sprake was van
- samengevat - dronkenmanstaal, die naar de mening van de verdediging niet serieus genomen had moeten worden.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 7 oktober 2016, omstreeks 15:15 uur, kregen twee buitengewoon opsporingsambtenaren (hierna: boa’s) van de Nederlandse Spoorwegen een melding dat er ter hoogte van spoor 1 van het Centraal Station te Utrecht een dronken donkere man reizigers aan het lastigvallen was. De boa’s troffen ter plekke een donkere man aan. Zij zagen en hoorden dat hij tegen mensen aanbotste en in een voor de boa’s onbekende taal luidkeels begon te praten, zij zagen dat de omstanders verstoord naar de man keken en zagen dat sommige omstanders de man moesten ontwijken. Dat was voor de boa’s aanleiding om de man aan te spreken en hem de aanwijzing te geven het station te verlaten. De boa’s hebben liepen met de man mee richting de Jaarbeurszijde en de uitgang. Ter hoogte van spoor 20 kregen de boa’s een nieuwe melding. Daarop hebben zij de man nogmaals de aanwijzing gegeven dat hij het station moest verlaten, waarna zij naar de nieuwe melding zijn gegaan.
Na afhandeling van die nieuwe melding, troffen de boa’s de man aan ter hoogte van spoor 18. Zij hoorden en zagen dat de man in conflict was met een schoonmaker. Daarop zijn de boa’s op de man afgelopen om hem een proces-verbaal te geven. [2]
De man gaf op te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1984 in [geboorteplaats] (Somalië) (hierna: verdachte). Verdachte riep luidkeels meerdere beledigende teksten naar de boa’s. Boa [benadeelde] gaf verdachte de aanwijzing om te stoppen met het uitspreken van die beledigende woorden en vertelde verdachte dat wanneer hij daarmee door zou gaan hij aangehouden zou worden. Verdachte zei daarop “Wat wil je doen dan klootzak, hoerenzoon, ga wat anders doen met jullie leven”. Dat was voor de boa’s aanleiding om verdachte aan te houden voor belediging. Bij het boeien van verdachte ten behoeve van het transport, heeft verdachte zich gericht tot boa [benadeelde] met de woorden “Ik weet waar je werkt, ik ben over een paar uurtjes vrij, ik kom je wel tegen, ik maak je dood”. [3]
Op 7 oktober 2016 heeft [benadeelde] aangifte gedaan van onder meer bedreiging. Aangever had de indruk dat de verdachte zijn bedreigingen daadwerkelijk ten uitvoer zou brengen en voelde zich hierdoor bedreigd. [4]
Verdachte heeft op 8 oktober 2016 verklaard dat hij ten tijde van de aanhouding boos was. [5]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht de ten laste gelegde bedreiging op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen.
Dat de door verdachte geuite bedreiging niet serieus had moeten worden genomen omdat sprake was van dronkenmanstaal, acht de rechtbank gelet op de bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks07 oktober 2016 te Utrecht,
in elk geval in Nederland,[benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik weet waar je werkt, ik ben over een paar uurtjes vrij, ik kom je wel tegen, ik maak je dood."
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren (hierna: ISD-maatregel).
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de verdediging bepleit om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, de straf te beperken tot 88 dagen gevangenisstraf, met aftrek van de 88 dagen die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. In dat verband heeft de verdediging gevraagd de verdachte per 3 januari 2017 dan wel op zo kort mogelijke termijn na 3 januari 2017 in vrijheid te stellen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich, nadat in 2014 een in 2012 opgelegde ISD-maatregel was geëindigd, opnieuw schuldig gemaakt aan voornamelijk vermogensdelicten. Gelet op de nog immer actuele problematiek bij verdachte en de recidive moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat hij opnieuw een misdrijf zal begaan.
De rechtbank is van oordeel dat aan de formele vereisten voor oplegging van de ISD-maatregel is voldaan, maar zij acht niettemin oplegging van deze maatregel in de onderhavige zaak niet opportuun.
Het recidiverisico ziet met name op het plegen van vermogensdelicten (verdachte steelt naar zijn zeggen om in zijn onderhoud te voorzien), terwijl het in deze zaak gaat om een andersoortig delict, namelijk een bewezenverklaarde bedreiging. Bovendien is, gelet op de weerstand van de verdachte zoals hij daar ook op de zitting blijk van heeft gegeven, de verwachting gerechtvaardigd dat verdachte niet mee zal werken aan enige behandeling in het kader van een ISD-maatregel, temeer nu die er vooral op gericht zal zijn verdachte voor te bereiden op (vrijwillige) terugkeer naar zijn land van herkomst en hij daaraan niet zal meewerken. Oplegging van de ISD-maatregel zou in het onderhavige geval neerkomen op een vrijheidsbeneming voor de duur van twee jaren voor een bedreiging. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een ISD-maatregel voor dit bewezen feit niet passend zou zijn.
Het bewezen geachte feit, de ernst van dat feit en het strafblad van verdachte, brengt met zich dat niet kan worden afgezien van een gevangenisstraf van na te melden duur en dat niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich meebrengt.
Uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld, waaronder in 2015 voor bedreiging. Dit rechtvaardigt geen andere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank heeft na de zitting de beslissing genomen om de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 4 januari 2017 te 10:00 uur op te heffen, en deze beslissing in een separate schriftelijke beslissing opgenomen om tijdige administratieve verwerking en uitvoering ervan mogelijk te maken.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 150,00 voor het feit, ter zake van immateriële schade.
Het gevorderde bedrag is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde feit. Degene die zich aan dat feit schuldig heeft gemaakt is aansprakelijk voor de schade.
Met de bewezenverklaring van het feit staat vast dat het verdachte is die het feit heeft begaan en dus aansprakelijk is voor de schade.
Het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade is niet betwist. De gestelde hoogte van de schade is evenmin betwist. Om die reden staat de hoogte van de schade tussen partijen in dit geding vast en zal de vordering als onweersproken worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 27, 36f en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid van het feit
- het bewezen verklaarde levert het volgende strafbare feit op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;

Strafbaarheid van verdachte
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 60 (zestig) dagen;
- beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
Benadeelde partij [benadeelde]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van € 150,00 ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente berekend van 7 oktober 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] , € 150,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 oktober 2016, bij niet betaling te vervangen door 3 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- bij separate beslissing van 3 januari 2017 heeft de rechtbank de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 4 januari 2017 te 10:00 uur opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P. van Tricht, voorzitter,
mrs. P.J.M. Mol en G.A. Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 januari 2017.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 07 oktober 2016 te Utrecht, in elk geval in Nederland, [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [benadeelde] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik weet waar je werkt, ik ben over een paar uurtjes vrij, ik kom je wel tegen, ik maak je dood." althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier PL0900-2016313362 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering 1 tot en met 95. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2016, pagina 05-07, in het bijzonder pagina 05.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van 7 oktober 2016, pagina 05-07, in het bijzonder pagina 06.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde] van 7 oktober 2016, pagina 08-09, in het bijzonder pagina 08.
5.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 8 oktober 2016, pagina 86-90, in het bijzonder pagina 89.