ECLI:NL:RBMNE:2017:1847

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2017
Publicatiedatum
12 april 2017
Zaaknummer
UTR - 16_5288
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig nemen van besluit op verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de Minister van Veiligheid en Justitie op hun verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 2 mei 2016. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 3 april 2017 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep gegrond werd verklaard. De rechtbank constateerde dat de verweerder de wettelijke termijn om op het verzoek te beslissen had overschreden en dat eisers op 16 juli 2016 schriftelijk in gebreke waren gesteld. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, omdat er meer dan twee weken waren verstreken zonder dat er een beslissing was genomen.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een beslissing te nemen op het verzoek van eisers. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om de proceskostenveroordeling achterwege te laten, ondanks het verzoek van verweerder. De proceskosten werden vastgesteld op € 247,50, en het door eisers betaalde griffierecht van € 168,- moest door verweerder worden vergoed.

De rechtbank deed uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De eisers hadden aangevoerd dat verweerder slechts een deel van de gevraagde stukken had verstrekt en dat zij een groot belang hadden bij de volledige verstrekking van de informatie in verband met een lopende strafzaak en ontslagprocedure. De rechtbank concludeerde dat de zaak van licht gewicht was, omdat het enkel ging om de overschrijding van de beslistermijn en de verplichting van verweerder om alsnog een beslissing te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/5288

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. B. Damen),
en

de Minister van Veiligheid en Justitie, verweerder

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op hun verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) van 2 mei 2016.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Eisers hebben aangevoerd dat verweerder in november 2016 een deel van de gevraagde stukken heeft verstrekt, maar dit vermoedelijk maar een klein deel van het geheel is. Zo ontbreken in ieder geval de gevraagde stukken van het Functioneel Parket. Over de in november 2016 verstrekte stukken hebben eisers een zienswijze ingediend. Eisers hebben benadrukt dat zij een groot belang hebben bij de gevraagde stukken in verband met een lopende strafzaak en ontslagprocedure bij respectievelijk de rechtbank Den Haag en de Centrale Raad van Beroep.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers’ verzoek om informatie zeer omvangrijk is. Verweerder heeft daarom verzocht om op grond van artikel 15b, eerste lid, van de Wob, een ruime beslistermijn toe te kennen. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat hij op 1 november 2016 (naar de rechtbank begrijpt: 9 november 2016) een voorgenomen besluit aan eisers heeft verstrekt, waarbij eisers in de gelegenheid zijn gesteld binnen vier weken een zienswijze kenbaar te maken. Op verzoek van eisers heeft verweerder de termijn voor het indienen van een zienswijze verlengd tot 2 januari 2017. Eisers hebben op 30 december 2016 een uitgebreide zienswijze ingediend. Ook daarom dient volgens verweerder een ruime beslistermijn te worden toegekend.
Verweerder heeft voorts op grond van artikel 15b, derde lid, aanhef en onder a, van de Wob verzocht om een vergoeding van het griffierecht en een proceskostenveroordeling achterwege te laten. Volgens verweerder hebben eisers onvoldoende meegewerkt aan het bereiken van overeenstemming over een opschorting van de beslistermijn. Eisers zijn immers niet akkoord gegaan met verweerders verzoek om uitstel van de beslistermijn en hebben zelf bijgedragen aan de vertraging in de besluitvorming door uitstel te vragen voor het indienen van een zienswijze.
Eisers hebben desgevraagd schriftelijk aan de rechtbank meegedeeld dat hun beroep niet alleen is gericht op de ontbrekende stukken van het Functioneel Parket, maar ook op een aantal andere ontbrekende stukken, zoals vermeld in de zienswijze van 30 december 2016. Eisers hebben deze stukken nog altijd niet ontvangen. Eisers hebben verder aangevoerd dat verweerder slechts eenmaal telefonisch heeft verzocht om uitstel van de beslistermijn en dat van een open en reëel overleg over de beslistermijn geen sprake is geweest. Eisers hebben vanwege hun belang bij verstrekking van de stukken in verband met de lopende strafzaak en ontslagprocedure, niet met uitstel van de beslistermijn ingestemd. Verweerder heeft desalniettemin feitelijk gezien wel een ruimere beslistermijn gehanteerd en heeft daarmee de wettelijke beslistermijn overschreden. Eisers hebben zich, toen duidelijk werd dat niet alle gevraagde stukken bij het voorgenomen besluit waren gevoegd, genoodzaakt gezien tot het indienen van beroep wegens het niet tijdig nemen van een besluit.
5. Tegen het niet tijdig beslissen op een aanvraag of bezwaar kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder de termijn om op het verzoek om informatie van eisers te beslissen heeft overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eisers verweerder op 16 juli 2016 schriftelijk in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken zonder dat op het verzoek is beslist. Gelet hierop is het beroep kennelijk gegrond.
7. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder de op grond van artikel 4:17 van de Awb verbeurde dwangsom reeds bij besluit van 9 november 2016 heeft vastgesteld op € 1.260,-.
8. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de rechtbank als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In geval van een gegrond beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op grond van de Wob kan de rechtbank op grond van artikel 15b, eerste lid, van de Wob in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, een andere termijn stellen, indien de omvang van het verzoek hiertoe aanleiding geeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht opgemerkt dat eisers verzoek en zienswijze omvangrijk zijn. Verweerder heeft echter bij zijn verzoek om een ruime beslistermijn niet nader gespecificeerd hoeveel tijd hij nodig heeft voor het nemen van een beslissing. Bovendien heeft verweerder, zoals eisers terecht hebben opgemerkt, feitelijk reeds een maandenlange termijn gehad om een beslissing te nemen. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen vier weken na deze uitspraak een beslissing moet nemen op het verzoek van eisers.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,- verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een hogere dwangsom, zoals door eisers is verzocht.
10. De rechtbank ziet, anders dan verweerder heeft verzocht, geen aanleiding om op grond van artikel 15b, derde lid, aanhef en onder a, van de Wob een proceskostenveroordeling achterwege te laten. In hetgeen verweerder heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat eisers onvoldoende hebben meegewerkt aan het bereiken van overeenstemming over een opschorting van de beslistermijn. Het enkel gemotiveerd afwijzen van het eenmalige telefonische verzoek van verweerder om uitstel van de beslistermijn, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 247,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en binnen welke termijn verweerder alsnog een beslissing moet nemen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het verzoek van eisers bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 247,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2017.
de griffier de rechter
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.