In deze zaak gaat het om een geschil tussen [eiser] en ASR Schadeverzekering NV over de dekking van een motorverzekering na diefstal van de motor van [eiser]. De motor, een Piaggio MP3 400, werd in juni 2014 gestolen uit de tuin van [eiser]. ASR weigerde uit te keren, omdat [eiser] de motor niet voldoende op slot had gezet. In een tussenvonnis van 24 februari 2016 werd [eiser] opgedragen te bewijzen dat de motor op het moment van diefstal was afgesloten met zowel een stuurslot als een extra ART-goedgekeurd slot. De kantonrechter oordeelde dat de bewijslast bij [eiser] lag, maar [eiser] betwistte deze verdeling en stelde dat ASR de bewijslast had moeten dragen omdat zij zich beroept op een uitsluiting.
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis geoordeeld dat de bewijslastverdeling een eindbeslissing is, maar dat de rechter in beginsel van deze beslissing kan terugkomen als blijkt dat deze berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De rechter heeft vastgesteld dat de bepalingen in de polisvoorwaarden over de uitsluitingen en de dekking van de verzekering bepalend zijn voor de bewijslastverdeling. De kantonrechter concludeert dat de formulering van de uitsluitingsclausules in de polis betekent dat ASR de bewijslast heeft voor feiten die een beroep op deze clausules rechtvaardigen.
De zaak is vervolgens aangehouden om ASR de gelegenheid te geven schriftelijk te reageren op de heroverweging van de bewijslastverdeling. De kantonrechter heeft bepaald dat [eiser] daarna ook schriftelijk mag reageren. Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2017.