Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingslocatie Utrecht
Rechtbank Midden-Nederland
In de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van afpersing, heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 februari 2017 uitspraak gedaan. De zaak betreft twee aangiftes van afpersing door twee aangevers, waarbij de verdachte op 14 februari 2016 en in de periode van 14 tot 17 februari 2016 zou hebben geprobeerd hen onder druk te zetten voor geld. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 18 november 2016 en 27 januari 2017 gehouden, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.H. Tiemens.
De officier van justitie stelde dat de aangiftes van de aangevers voldoende bewijs boden voor een veroordeling. Echter, de verdediging betoogde dat de aangiftes niet ondersteund werden door andere objectieve bewijzen en dat de sms-berichten en telefoongesprekken eerder de verklaring van de verdachte ondersteunden, waarin hij stelde dat de aangevers hem geld verschuldigd waren. De rechtbank heeft de inhoud van de sms-berichten en het telefoongesprek beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet voldoende bewijs boden voor de beschuldigingen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren aan de ten laste gelegde feiten. De verdachte is vrijgesproken van de beschuldigingen van afpersing. Tevens is de benadeelde partij, [aangever 2], niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte was opgelegd. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar door de meervoudige kamer van de rechtbank.