ECLI:NL:RBMNE:2017:1769

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 april 2017
Publicatiedatum
10 april 2017
Zaaknummer
C/16/410865 / HA ZA 16-169
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door penningmeester van een stichting en de terugbetaling van bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 april 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een stichting en haar voormalig penningmeester. De penningmeester, [gedaagde], was van 1 juli 2012 tot 1 september 2013 in functie en heeft erkend persoonlijke fouten te hebben gemaakt met betrekking tot de vermenging van privé- en stichtingfinanciën. Na zijn terugtrekking als penningmeester heeft de stichting, [eiseres], een forensisch onderzoeksbureau ingeschakeld om de omvang van de verduistering vast te stellen. Dit onderzoek leidde niet tot een akkoord tussen partijen over de terug te betalen bedragen. De stichting heeft uiteindelijk aangifte gedaan van verduistering en de penningmeester is door de rechtbank veroordeeld tot een werkstraf en schadevergoeding.

In de procedure vorderde de stichting betaling van een bedrag van € 24.212,- van de penningmeester, vermeerderd met rente en kosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de penningmeester in beginsel gehouden is om het verduisterde bedrag terug te betalen, maar dat er onduidelijkheden waren over de exacte hoogte van het bedrag. De rechtbank heeft de vordering van de stichting uiteindelijk begroot op € 23.352,-, inclusief de kosten van het externe onderzoek, en heeft de penningmeester veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft ook de wettelijke rente toegewezen over de verschuldigde bedragen en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/410865 / HA ZA 16-169
Vonnis van 5 april 2017
in de zaak van
de stichting
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. W.A. van Veen te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.H. Bouwman te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 mei 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 20 februari 2017
  • de akte vermindering van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] was van 1 juli 2012 tot 1 september 2013 penningmeester van [eiseres] .
2.2.
Op 22 september 2013 schrijft [gedaagde] aan [eiseres] onder meer: “
Bij deze maak ik bekend dat ik me terugtrek als penningmeester en bestuurslid van uw stichting. Reden daarvan is dat ik persoonlijke fouten heb gemaakt met de vermenging van privé en Stichting financiën. Ik erken ruiterlijk dat dat niet hoort bij het goed functioneren van een penningmeester en zeker niet van een belangrijke stichting als [eiseres] . Uiteraard is de gemaakte schade geheel voor mijn rekening en zal ik deze spoedig goedmaken zodra we een akkoord hebben over de grootte van de schade.”
2.3.
Op 7 oktober 2013 sluiten [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst waarin onder meer het volgende is opgenomen:

Overwegingen:
(…)
2. De boekhouding van de stichting gebeurde door, althans onder verantwoordelijkheid van partij Brb: [gedaagde] ),
zodat deze verantwoordelijk en aansprakelijk is voor ‘onduidelijkheden’ in deze boekhouding; (…)
8. Partij B erkent volmondig en nu en voor de toekomst dat hij het door zijn onaanvaardbaar handelen ontstane tekort aan de Stichting zal terugbetalen.
(…)
Partijen komen overeen:
De hoogte van het tekort en dus de grootte van het door partij B terug te betalen bedrag zal worden vastgesteld door een onafhankelijke financieel deskundige, met als peildatum 15 oktober 2013. Hierbij geldt dat alle onduidelijkheden ten laste komen van partij B.
Voor terugbetaling door partij B geldt de volgende betalingsregeling: de volledige terugbetaling zal binnen één jaar en derhalve voor 15 oktober 2014 voltooid moeten zijn.
De stichting verplicht zich zich te onthouden van het doen van aangifte ter zake van de gepleegde verduistering en verder alles te doen wat binnen haar vermogen ligt om de professionele mogelijkheden van partij B te beschermen, zolang partij zijn verplichtingen uit deze overeenkomst nu en voor de toekomst volledig nakomt.”
2.4.
[eiseres] heeft forensisch onderzoeksbureau [naam onderzoeksbureau] BV ingeschakeld om onderzoek te doen. [naam onderzoeksbureau] heeft een rapport uitgebracht en op basis daarvan hebben partijen met elkaar gesproken over de hoogte van de terugbetaling. Dat heeft niet geleid tot een akkoord.
2.5.
[eiseres] heeft op 15 januari 2014 aangifte gedaan en [gedaagde] is op 17 maart 2015 door de rechtbank veroordeeld tot een werkstraf met bijkomende voorwaarden en tot betaling van een schadevergoeding van € 5.134,01. Dat bedrag is door het Centraal Justitieel Incassobureau aan [eiseres] betaald.
2.6.
[gedaagde] heeft aan [eiseres] in totaal (inclusief het in 2.5 genoemde bedrag) een bedrag van € 26.242,- terug betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat en na vermindering van eis - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 24.212,-, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De vordering van [eiseres] bestaat uit twee delen. Zij vordert betaling van de kosten van [naam onderzoeksbureau] en betaling van dat gedeelte van het verduisterde bedrag dat volgens [eiseres] nog niet is terugbetaald. Teneinde de hoogte van dat bedrag vast te stellen heeft [eiseres] de volledige boekhouding opnieuw opgezet. Ter zitting heeft zij toegelicht hoe de heer [A] op basis van de kasgeldontvangsten en de administratie daarvan, de geldstromen in kaart heeft gebracht. Zijn werk is vervolgens door de accountant gecontroleerd en is neergelegd in de jaarrekening 2013. De accountant heeft ten aanzien van de jaarrekening een samenstellingsverklaring afgegeven. Uit die jaarrekening volgt, aldus [eiseres] , dat zij nog een vordering had op [gedaagde] van € 28.641,- per 31 december 2013. Later zijn nog twee betalingen ontvangen zodat nu een vordering resteert van € 17.518,-. Op de zitting heeft [eiseres] deze vordering verminderd tot € 15.137,-omdat zij de stelling van [gedaagde] dat een lening aan de heer [B] ten onrechte niet in de jaarstukken was verwerkt en op de schuld van [gedaagde] was bijgeschreven, heeft erkend.
4.2.
[gedaagde] betwist niet dat hij gehouden is om het door hem verduisterde bedrag terug te betalen. Hij is van mening dat hij dat bedrag inmiddels heeft terugbetaald. De bedragen die door [naam onderzoeksbureau] en het Openbaar Ministerie zijn genoemd, zijn door hem voldaan. [eiseres] heeft gesteld dat [naam onderzoeksbureau] en het Openbaar Ministerie voor hun onderzoek zijn uitgegaan van de geldstromen die op de bankrekeningen waren terug te vinden. Zij hebben daartoe onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van zowel [eiseres] als [gedaagde] . Dat onderzoek is volgens [eiseres] niet volledig. Het onderzoek van [naam onderzoeksbureau] was nog niet volledig afgerond, dit onderzoek was een basis voor partijen om een regeling te kunnen treffen maar hieruit valt niet met voldoende zekerheid af te leiden welk bedrag [gedaagde] heeft verduisterd. Dat is ook de reden dat het Openbaar Ministerie niet op basis van dit onderzoek vorderingen heeft ingesteld, maar een eigen onderzoek heeft uitgevoerd. Aangezien er bij [eiseres] veel contant geld omgaat kan het onderzoek niet alleen naar het bancaire verkeer worden verricht. Er moet ook worden gekeken naar de aanwending van het contante geld. Dagelijks worden kaslijsten opgesteld waaruit de inkomsten blijken. [eiseres] heeft de gereconstrueerde boekhouding bij de rechtbank gedeponeerd zodat [gedaagde] deze kan inzien. [gedaagde] heeft geen gebruik gemaakt van die mogelijkheid.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] in beginsel haar vordering voldoende concreet heeft onderbouwd met de jaarrekening en de daarop ter zitting gegeven toelichting. Partijen zijn overeengekomen dat onduidelijkheden ten laste van [gedaagde] zouden komen, zodat in dit verband van [eiseres] geen verdere onderbouwing kan worden verlangd. De rechtbank zal wel ingaan op de concrete door [gedaagde] tegen de jaarrekening gevoerde verweren. Dat [gedaagde] geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de boekhouding in te zien komt voor zijn rekening en risico. In deze procedure zal daartoe niet alsnog de gelegenheid worden gegeven.
4.4.
[gedaagde] heeft gesteld dat twee posten ten onrechte niet in de jaarrekening zijn opgenomen onder het kopje huisvestingskosten 2012. Het betreft de kosten van de schilder en de meubelkosten. Het gaat daarbij om bedragen die gedeeltelijk uit de kas zijn betaald. [eiseres] heeft gesteld dat deze posten zijn geactiveerd en zijn opgenomen op pagina 9 van de jaarrekening onder de vaste activa, bij de post inventaris. Zij erkent dat het hierbij gaat om bedragen die gedeeltelijk contant zijn betaald. Het komt de rechtbank redelijk voor om deze kosten te activeren en niet volledig in het boekjaar 2012 te laten vallen. De rechtbank stelt vast dat de post inventaris per 31 december 2012 een bedrag van € 6.840,- bedroeg. De door [gedaagde] genoemde bedragen zijn opgeteld € 7.700,-. Omdat [eiseres] de genoemde bedragen niet betwist en ook niet heeft aangegeven dat een gedeelte van de kosten niet is geactiveerd, zal de rechtbank er vanuit gaan dat het verschil tussen deze bedragen ten onrechte bij de vordering op [gedaagde] is opgeteld. Dat betekent dat op die vordering een bedrag van € 860,-in mindering moet worden gebracht.
4.5.
[gedaagde] heeft gesteld dat de borg die aan […] is betaald niet in de jaarrekening is terug te vinden. [eiseres] heeft gesteld dat die post is terug te vinden op pagina 15 van de jaarrekening onder vooruitbetaalde kosten 2012. De rechtbank stelt vast dat op de door [eiseres] aangeduide plaats in de jaarrekening exact het genoemde bedrag is opgenomen. [gedaagde] heeft dit verweer niet verder onderbouwd. Dit verweer van [gedaagde] wordt derhalve verworpen.
4.6.
[gedaagde] heeft vervolgens gesteld dat de reiskosten van de heer [C] ten onrechte niet in de jaarrekening zijn verwerkt. [eiseres] stelt dat die kosten zijn terug te vinden op pagina 19 van de jaarrekening onder overige personeelskosten. [gedaagde] heeft hier niet verder op gereageerd zodat ook dit verweer zal worden verworpen. Dit betekent dat de rechtbank de vordering van [eiseres] wegens nog niet terugbetaalde verduisterde gelden zal begroten op € 14.277,-. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 17 juni 2015 ook toewijzen. Die rente is niet betwist.
4.7.
[gedaagde] heeft gesteld dat hij niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor de kosten van [naam onderzoeksbureau] . Hij is bij de keuze van dit bureau en bij de formulering van de opdracht niet betrokken geweest. Ook is het rapport niet gebruikt ter onderbouwing van deze vordering. Partijen hebben ook niet afgesproken dat deze kosten voor zijn rekening zouden komen. Hij is derhalve van mening dat de rechtsgrondslag voor deze vordering ontbreekt.
4.8.
[eiseres] heeft gesteld dat de kosten van [naam onderzoeksbureau] moeten worden aangemerkt als schade ontstaan ten gevolge van de onrechtmatige handelingen van [gedaagde] . [gedaagde] is bij het onderzoek van [naam onderzoeksbureau] betrokken geweest en heeft daar ook zijn medewerking aan verleend. De kosten zijn redelijk; [naam onderzoeksbureau] heeft haar factuur gehalveerd vanwege de positie van [eiseres] .
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de kosten van [naam onderzoeksbureau] moet voldoen. Hij heeft erkend dat hij bedragen heeft verduisterd en hij was er ook mee bekend dat de omvang van die bedragen niet eenvoudig was vast te stellen. Daarom zijn partijen ook overeengekomen dat in geval van onduidelijkheid over de omvang van die bedragen, die onduidelijkheid voor zijn rekening zou blijven. Ook is in de overeenkomst al vastgelegd dat een onderzoek door een deskundige zou plaats vinden. Verder was hij op de hoogte van het onderzoek en heeft hij daaraan zijn medewerking verleend. De rechtbank is voorts van oordeel dat [eiseres] ervoor heeft gewaakt dat de kosten van het onderzoek niet te hoog zouden oplopen. Zij heeft geen vervolgopdracht aan [naam onderzoeksbureau] verstrekt, maar de heer [A] is vervolgens onderzoek gaan verrichten. Hiervoor vraagt [eiseres] geen schadevergoeding. Ook voor de controle van zijn werkzaamheden door de accountant wordt geen schadevergoeding gevraagd. Daarbij geldt overigens dat de werkzaamheden van de accountant voor in ieder geval een substantieel deel ook de reguliere werkzaamheden van de accountant betroffen. De omvang van de kosten is dus redelijk en de kosten vloeien voort uit de onrechtmatige handelingen van [gedaagde] . Deze vordering zal dus ook worden toegewezen.
4.10.
[eiseres] heeft een nota van [naam onderzoeksbureau] ter grootte van € 9.075,- in het geding gebracht. Ze heeft gesteld dat deze nota op 9 januari 2014 is voldaan. Dat is door [gedaagde] niet betwist. De rechtbank zal dus de vordering ter zake van de kosten van [naam onderzoeksbureau] begroten op € 9.075,- met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2014.
4.11.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport BGK-integraal - worden afgewezen. [eiseres] heeft immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan [eiseres] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.12.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 97,10
- griffierecht 1.929,00
- salaris advocaat
1.158,00(2 punt × tarief € 579,00)
Totaal € 3.184,10

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 23.352,-, vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 9.075,- vanaf 9 januari 2014 tot de dag van volledige betaling, en vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van € 14.277,- vanaf 17 juni 2015 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.184,10, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na het uitspreken van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2017. [1]

Voetnoten

1.type: SH (4214)