Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna ook te noemen: [eiser] ,
gemachtigde mr. R.H. Bossen,
STICHTING REGIONAAL OPLEIDINGENCENTRUM VAN AMSTERDAM,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde, hierna ook te noemen: ROCvA,
gemachtigde mr. R.J. Wiebosch.
1.De procedure
- het tussenvonnis van 19 oktober 2016
- de brief van 29 december 2016 aan de zijde van ROCvA
- de aantekeningen van comparitie van 7 maart 2017.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
werknemerniet gebonden is aan een oordeel van de Commissie van Beroep, tenzij partijen dit ondubbelzinnig zijn overeengekomen. De Hoge Raad ziet het instellen van een Commissie van Beroep als bekostigingsvoorwaarde. In latere (lagere) rechtspraak is geoordeeld dat
ookde
werkgeverniet gebonden is aan een oordeel van de Commissie van Beroep (zie bijvoorbeeld Hof Amsterdam 19 juli 2011, ECLI:NL:GHAMS:2011:BR4254). Als de Commissie van Beroep het beroep van de werknemer gegrond verklaart, betekent dat dus niet dat het ontslag nietig is. Als het schoolbestuur de uitspraak van de Commissie van Beroep naast zich neerlegt, staan daar geen sancties tegenover. Een werknemer kan wel na opzegging van de arbeidsovereenkomst (en eventueel na het instellen van beroep bij de commissies van beroep, hetgeen niet verplicht is) een kennelijk onredelijk ontslagprocedure entameren en schadevergoeding (art. 7:681 BW) dan wel herstel van de dienstbetrekking vorderen (art. 7:682 BW). De vraag die voorligt is of het, op bovengenoemde jurisprudentie, gebaseerde uitgangspunt dat het bestuur, in dit geval ROCvA, niet is gebonden aan het oordeel van de Commissie van Beroep wel juist is. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt.
werknemer: in het arrest van 31 mei 1996 (NJ 1996/693) werd geoordeeld dat een werknemer niet gebonden is aan een uitspraak van de Commissie (en het hem - bij een voor hem negatief oordeel van de Commissie – vrijstaat alsnog het oordeel van de gewone rechter te vragen) en het arrest van 9 november 2001 (NJ 2001/692) bepaalde dat een werknemer niet, op straffe van niet-ontvankelijkheid bij de gewone rechter, verplicht is eerst het oordeel van de Commissie in te roepen. Dat artikel 4.1.6 WEB te zien valt als een bekostigingsvoorwaarde staat evenmin in de weg aan de hiervoor aangeduide uitleg van de bewuste CAO-bepaling. Niets wijst erop dat de CAO-bepaling - die in tekst ook afwijkt van die van artikel 4.1.6 onder 5 WEB - slechts beoogt een overzetting van de WEB-bepaling te zijn. Een dergelijke bedoeling ligt ook daarom niet voor de hand, waar de bekostigingsvoorwaarde het oog heeft op de verhouding overheid versus school en de CAO-MOB op de verhouding werknemer versus werkgever.