4.4.Door en namens de ouders is verweer gevoerd tegen het verzoek. Namens de ouders is aangevoerd dat de Raad in zijn verzoek uitgaat van de diagnose PCF, die door mevrouw [D] is gesteld. De Raad stelt dat die diagnose is gebaseerd op het gegeven dat [minderjarige] thuis niet zou groeien en dat hij tijdens de laatste opname in het ziekenhuis enorme hoeveelheden spuugde. Namens de ouders is gesteld dat beide overwegingen niet kloppen.
Ten eerste is gesteld dat op basis van de groeicurve van [minderjarige] niet vaststaat dat hij in de thuissituatie niet groeide. [minderjarige] is al vrij vroeg behandeld voor koemelkeiwitallergie en is vanaf dat moment heel hard gaan groeien. Hij is zo hard gegroeid dat hij weer op zijn eigen groeicurve terecht is gekomen, zijnde een curve die ligt onder de -2 curve. Gesteld is dat mevrouw [D] over het feit heen stapt dat [minderjarige] thuis ook aankwam en niet constant afviel en in het ziekenhuis ook is afgevallen en niet alleen maar aankwam. Eén van de argumenten voor de uithuisplaatsing was het feit dat [minderjarige] te weinig groeide en dat daar geen verklaring voor te vinden was. Die verklaring is er wel, namelijk in het feit dat [minderjarige] een koemelkeiwitallergie heeft.
Ten tweede is gesteld dat er meerdere oorzaken kunnen zijn voor het feit dat [minderjarige] in het ziekenhuis meer spuugde dan thuis. Zo kan het zijn dat hij het voedsel thuis beter verdroeg, omdat zijn moeder het in kleine porties gaf en daarnaast kan het zijn dat hij zich thuis beter op zijn gemak voelde. Voorts kan het zo zijn dat [minderjarige] de sondevoeding of de hoeveelheid voeding thuis ook al niet goed verdroeg. De moeder heeft immers constant aangegeven dat [minderjarige] niet meer wilde eten en dat ze liever zag dat [minderjarige] vast voedsel kreeg. Dat volgt ook uit het medisch dossier. [minderjarige] spuugde thuis ook, in tegenstelling tot wat er wordt gesteld. Hij spuugde echter niet zo explosief als in het ziekenhuis, maar hij spuugde thuis vaker. Het spugen werd steeds erger en de moeder moest hele nachten met hem opzitten om te zorgen dat hij niet spuugde. Zo heeft de moeder verteld dat [minderjarige] nachtenlang in een buggy zat om te voorkomen dat hij zou spugen. De ouders kwamen echter op een gegeven moment vast te zitten in de situatie en wisten niet beter. Bovendien heeft de moeder nogmaals gewezen op het feit dat ze eraan was gewend dat hij veel spuugde.
Namens de ouders is verder gesteld dat mevrouw [D] onzorgvuldig is geweest bij het stellen van de diagnose PCF. Voor het stellen van die diagnose is een richtlijn opgesteld, die niet is gevolgd door mevrouw [D] . Juist als de diagnose bij uitsluiting is vastgesteld, is het van belang dat die richtlijnen worden gevolgd. Er had contact moeten zijn met de huisarts, met het consultatiebureau en de ouders zelf. Ook had er contact moeten zijn met een multidisciplinair team, voordat de diagnose kon worden gesteld. Dat is allemaal niet gebeurd. Mevrouw [D] heeft gehandeld vanuit haar idee dat er sprake was van PCF. Dat is vervolgens voor haar bevestigd tijdens de laatste opname, omdat [minderjarige] veel spuugde en dat niet overeenkwam met wat de moeder voorafgaand aan die opname had verklaard. Dit kwalificeren de ouders als een korte klap, waarmee mevrouw [D] onzorgvuldig heeft gehandeld en zij de familie heeft beschadigd. Daarbij komt dat de ouders hun psychische gesteldheid hebben laten onderzoeken en dat daaruit naar voren is gekomen dat er niets met de ouders aan de hand is. Zij wijzen op de verklaringen van de twee psychiaters en de observatie in het AMC. De ouders hebben dit onderzoek door de psychiater zelf aangevraagd om hun onschuld aan te tonen. Voorts is gesteld dat de diagnose bij uitsluiting alleen kan worden gesteld als er meerdere vaststellingen zijn gedaan. Zo moet het kind meerdere keren zijn aangeboden voor een medische behandeling, maar in dit geval is dat, behalve de eerste keer toen een koemelkeiwitallergie werd vastgesteld, niet door de moeder geïnitieerd. Die eerste opname van [minderjarige] was ook terecht, hetgeen niet is meegenomen door mevrouw [D] . Daarnaast heeft de moeder meerdere kinderen en had er al eerder iets aan de hand moeten zijn met de andere kinderen, als er bij haar sprake zou zijn van het Munchhousen by Proxy Syndroom (MbP). Er had ook bij de andere kinderen sprake moeten zijn van PCF. De verklaring van mevrouw [D] dat dat wel mogelijk is, gelooft de advocaat van de ouders niet.
Namens de ouders is erop gewezen dat de Raad de terugplaatsing van [minderjarige] afhankelijk stelt van het oordeel van de hulpverleners van de Waag. Zij vrezen dat [minderjarige] in dat geval nooit meer naar huis zal gaan, omdat de Waag pas zal overgaan tot behandeling als de moeder toegeeft dat sprake is van PCF, hetgeen zij ontkent. PCF is in feite losgekoppeld van MbP, maar die loskoppeling is kunstmatig en wordt door de Waag niet gevolgd. De Waag slaat zodoende een stap over en is niet bereid om de psychopathologie van de moeder verder te onderzoeken. De moeder blijft echter ontkennen dat er iets met haar aan de hand is, heeft geen hulpvraag en op grond daarvan stelt de Waag dat zij haar niet kunnen helpen. Zo lang de moeder blijft volharden in haar onschuld, zal [minderjarige] niet naar huis komen. Het kan echter niet de bedoeling zijn dat de moeder schuld moet bekennen van iets wat zij niet heeft gedaan om haar zoon weer thuis te krijgen.
Tot slot is gesteld dat de diagnose PCF en de uithuisplaatsing van [minderjarige] enorme gevolgen hebben voor het gezin en de ouders. Dit terwijl de diagnose PCF onzorgvuldig en daarmee onterecht is gesteld en de uithuisplaatsing is gebaseerd op die diagnose. De ouders hebben een groot en betrokken netwerk dat hen wil ondersteunen bij de thuisplaatsing van [minderjarige] . De veiligheid, groei en ontwikkeling van [minderjarige] thuis kan daarmee worden geborgd. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat hij langer uit huis blijft.
Primair is namens de ouders verzocht om op grond van het voorgaande het verzoek af te wijzen. De zorgen die er zijn, kunnen met de huidige ondertoezichtstelling worden ondervangen. De samenwerking tussen de ouders en de GI verloopt ook positief.
Subsidiair is verzocht om de machtiging te verkorten tot twee maanden, zodat er druk is om een plan op te stellen, waarmee [minderjarige] naar huis kan.