ECLI:NL:RBMNE:2017:1517

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
29 maart 2017
Zaaknummer
16.659886-16; 16.204120-15 (tul); 16.206348-14 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid van meerdere slachtoffers

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2017 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid van drie slachtoffers. De verdachte heeft in een korte periode de billen van twee slachtoffers en de heup van een derde slachtoffer aangeraakt. De rechtbank heeft de conclusies van deskundigen over de verminderde toerekeningsvatbaarheid overgenomen en oordeelt dat een TBS met voorwaarden noodzakelijk is. De rechtbank legt daarnaast een gevangenisstraf op van drie maanden, met aftrek van voorarrest, en twee voorwaardelijke gevangenisstraffen van in totaal vier weken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ernstige problematiek vertoont, waarvoor behandeling in een strikt juridisch kader dringend nodig is. De verdachte heeft eerder strafbare feiten gepleegd en er is een hoog recidiverisico. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een verstandelijke beperking en psychische problemen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot TBS met dwangverpleging afgewezen, maar wel TBS met voorwaarden opgelegd. De rechtbank heeft de benadeelde partij, een van de slachtoffers, schadevergoeding toegewezen van € 651,05, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummers: 16.659886-16; 16.204120-15 (tul); 16.206348-14 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven te [woonplaats] , [adres] ,
thans verblijvende te FPH de Wier+ te Den Dolder.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2016, 9 november 2016 en 15 maart 2017. Op 9 november 2016 en op 15 maart 2017 heeft de inhoudelijke behandeling van de strafzaak plaatsgevonden, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.H.A. Beijersbergen van Henegouwen, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van officier van justitie mr. M. Kamper en van datgene wat door de raadsman en door verdachte naar voren is gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een nadere omschrijving tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 21 april 2016 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
immers heeft verdachte:
- de billen van die [slachtoffer 1] aangeraakt en/of gestreeld en/of
- (tegen) de billen van die [slachtoffer 2] aangeraakt en/of gestreeld en/of geslagen
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) er uit dat verdachte:
- (terwijl die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] op de fiets zaten) naast die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is gaan rijden en/of
- onverhoeds met zijn hand(en) de billen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft aangeraakt en/of
- tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gezegd: “Trek je broek uit” en/of “Als ik aan jouw billen wil zitten dan mag ik dat doen”, althans woorden van gelijke aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 29 juni 2016 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
immers heeft verdachte (meermalen):
- de billen van die [slachtoffer 3] aangeraakt en/of gestreeld
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) er uit dat verdachte:
- (terwijl die [slachtoffer 3] op de fiets zat) naast die [slachtoffer 3] is gaan rijden en/of
- onverhoeds met zijn hand(en) de billen van die [slachtoffer 3] heeft aangeraakt;
3.
hij op of omstreeks 01 juli 2016 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, door geweld en/of een andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen,
immers heeft verdachte (meermalen):
- de heup(en) van die [slachtoffer 4] aangeraakt en/of gestreeld en/of in de heup(en) geknepen
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) er uit dat verdachte:
- (terwijl die [slachtoffer 4] op de fiets zat) naast die [slachtoffer 4] is gaan rijden en/of
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd: "Hey schatje", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- onverhoeds met zijn hand(en) de heup(en) van die [slachtoffer 4] heeft aangeraakt.

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht, met toepassing van schakelbewijs, alle aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten. Wat betreft feit 2 heeft de raadsman naar voren gebracht dat de herkenning van verdachte niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden en dat het bewijs afkomstig is uit slechts één en dezelfde bron.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman bepleit dat er geen bewijs is voor de aanranding van mevrouw [slachtoffer 2] , dat de genoemde signalementen niet overeenkomen met verdachte en dat de herkenning van verdachte, gelet op de omstandigheden waaronder deze is geschied, niet voor juist kan worden aangemerkt. De raadsman heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 3, aangezien er slechts één bewijsmiddel is en schakelbewijs niet kan worden toegepast.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Vrijspraak feit 2
De rechtbank is – met de raadsman – van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen. Alhoewel uit het gehele procesdossier – meer bijzonder met betrekking tot de feiten 1 en 3 – de nodige aanwijzingen tegen verdachte naar voren komen ten aanzien van feit 2, beschikt de rechtbank (verder) alleen over de aangifte als bewijsmiddel. De rechtbank kan enkel op grond van de aangifte niet tot een bewezenverklaring komen en kan evenmin uitsluiten dat iemand anders dan verdachte de billen van aangeefster heeft aangeraakt. Verdachte zal dan ook van het onder 2 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring feit 1
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij iets voelde toen zij op 21 april 2016 in Almere aan het fietsen was. Verdachte kwam vervolgens naast haar rijden. [slachtoffer 2] zag daarna dat verdachte op de billen van [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) sloeg. [2] [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte op haar linkerbil heeft geslagen. [3]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte op 21 april 2016 [4] op haar bil heeft geslagen, terwijl zij aan het fietsen was. [5]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij een klap hoorde en iemand ‘auw’ hoorde zeggen. Daarna zag ze dat verdachte op de kont van [slachtoffer 1] sloeg. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij aanwezig was bij bovengenoemd incident en dat hij één meisje op de kont heeft geraakt. [7]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 21 april 2016 [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangerand door de billen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan te raken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op het feit dat [slachtoffer 2] als eerste iets heeft gevoeld, door een getuige is gehoord dat er ‘auw’ werd geroepen en [slachtoffer 1] zeer korte tijd daarna op haar billen is geslagen door verdachte, in de tweede klap op de billen steun worden gevonden voor de eerste klap op de billen.
Aangezien verdachte bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat hij daar ter plaatse was, behoeft het verweer van de raadsman wat betreft de herkenning van verdachte geen nadere bespreking.
Bewezenverklaring feit 3
Aangeefster [slachtoffer 4] heeft verklaard dat verdachte op 1 juli 2016 in Almere, [8] terwijl zij met twee anderen aan het fietsen was, naast haar kwam rijden en tegen haar zei: ‘Hey schatje.’ Vervolgens pakte verdachte met zijn hand haar heup vast en kneep hij haar een paar keer. [9]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte [slachtoffer 4] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 4] ) in haar zij, op de heup, aanraakte. [10]
Verdachte heeft verklaard dat hij drie meisjes tegenkwam en dat hij achter hen aan is gegaan. [11]
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 1 juli 2016 [slachtoffer 4] heeft aangerand door de heup van die [slachtoffer 4] aan te raken en in haar heup te knijpen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 21 april 2016 te Almere, door een andere feitelijkheid [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het dulden van een ontuchtige handeling,
immers heeft verdachte:
- de billen van die [slachtoffer 1] aangeraakt en
- (tegen) de billen van die [slachtoffer 2] aangeraakt en/of geslagen
en bestaande die andere feitelijkheid er uit dat verdachte:
- terwijl die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] op de fiets zaten naast die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is gaan rijden en
- onverhoeds met zijn hand de billen van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangeraakt;
3.
op 01 juli 2016 te Almere, door een andere feitelijkheid [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen,
immers heeft verdachte meermalen:
- de heup van die [slachtoffer 4] aangeraakt en in de heup geknepen
en bestaande die andere feitelijkheid er uit dat verdachte:
- terwijl die [slachtoffer 4] op de fiets zat naast die [slachtoffer 4] is gaan rijden en
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd: "Hey schatje" en
- onverhoeds met zijn hand de heup van die [slachtoffer 4] heeft aangeraakt.
Van het onder feit 1 en feit 3 meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Ten aanzien van feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

7.STRAFBAARHEID

De feiten en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf naar voren gebracht dat verdachte reeds geruimde tijd in voorarrest heeft gezeten en dat hij daardoor al genoeg is gestraft. Gelet op de aard van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte is oplegging van TBS met dwangverpleging disproportioneel. De raadsman verzoekt de voorlopige hechtenis op te heffen en verdachte per direct in vrijheid te stellen.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend en geboden.
Verdachte heeft zich, in een betrekkelijk korte periode, schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid door de billen van twee slachtoffers en een heup van een derde slachtoffer aan te raken. Twee van deze slachtoffers waren 12 respectievelijk 13 jaar oud ten tijde van de aanranding. Verdachte heeft door zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Een dergelijke gebeurtenis brengt – naar algemene ervaringsregels – voor de slachtoffers gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee, die zich bovendien ook uitstrekken tot anderen dan alleen de slachtoffers. Daarnaast heeft verdachte ten tijde van deze aanrandingen woorden geuit als ‘als ik aan jouw billen wil zitten dan mag ik dat doen’ en ‘trek je broek uit’, welke woorden een seksuele en intimiderende lading hebben.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 januari 2017, waaruit blijk dat verdachte eerder is veroordeeld voor onder andere vermogens- en geweldsdelicten.
De rechtbank houdt rekening met het over verdachte opgestelde rapport van het psychologisch onderzoek van 7 oktober 2016, opgesteld door drs. T. van den Hazel, klinisch-psycholoog en het psychiatrisch onderzoek van 4 oktober 2016, opgesteld door C.A.J. Veldman, psychiater. De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens op een zwakbegaafd niveau van verbale intelligentie heeft, beperkingen op licht verstandelijk beperkt niveau wat betreft zijn structurerende en organiserende vermogen, zijn geheugen en verwerkingssnelheid. Daarnaast heeft verdachte een ziekelijke stoornis in zijn pervasieve ontwikkelingsstoornis (Pdd-nos) en zijn cannabisafhankelijkheid. Voorts heeft verdachte antisociale en narcistische trekken in persoonlijkheid en kan gedacht worden aan een persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het ten laste gelegde was sprake van een combinatie van deze beperkingen en stoornissen. Verdachte is vanuit beperkingen en Pdd-nos duurzaam beperkt zijn gedrag te reguleren en op anderen af te stemmen. Verdachte kent een obsessieve gerichtheid op seks en handelt zonder overweging vooraf. De ten laste gelegde feiten zijn verdachte om die redenen in verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog acht het recidiverisico hoog en acht een intensieve en klinische behandeling geïndiceerd, in een gespecialiseerde kliniek die is toegesneden op mensen met verstandelijke beperkingen met co-morbide psychiatrische en verslavingsproblemen. Een TBS met voorwaarden acht de psycholoog het meest geschikte kader. Ook de psychiater is van mening dat de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend en adviseert ook aan verdachte een TBS met voorwaarden op te leggen.
De rechtbank neemt de conclusies ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het rapport van de reclassering van 13 februari 2017. Hieruit volgt dat verdachte een verstandelijke beperking heeft en dat er daarnaast aanwijzingen zijn dat er mogelijk sprake is van autisme. Het inlevingsvermogen van verdachte is zeer beperkt of zelfs afwezig. Verdachte heeft de gevolgen van zijn gedrag niet in de gaten. Zijn leerbaarheid en copingvaardigheden zijn om die reden gering. Het drugsgebruik van verdachte is een punt van zorg. Vanwege zijn verstandelijke beperking en de mogelijke psychische problemen, zal hij de rest van zijn leven begeleiding nodig hebben. De reclassering acht de kans op recidive reëel. De reclassering adviseert om aan verdachte TBS met voorwaarden op te leggen, aangezien de reclassering een ander kader dan de TBS niet afdoende acht om de kans op herhaling van delictgedrag te verkleinen. Geadviseerd wordt om aan deze TBS met voorwaarden de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: een klinische behandeling in SGLVG kliniek of soortgelijke instelling, meewerken aan een vervolgplek, inzichtelijkheid in financiën, houden aan voorgeschreven medicatiebeleid, het onthouden van het gebruik van alcohol en harddrugs en meewerken aan urinecontroles, het verkrijgen en behouden van dagbesteding, openheid geven over sociaal netwerk en mogelijke relatie, begeleidbaar opstellen en niet buiten de landgrenzen van Nederland begeven.
Gelet op de inhoud van de genoemde rapporten, met gelijkluidende adviezen, is de rechtbank van oordeel dat een TBS met voorwaarden noodzakelijk is. De rechtbank overweegt daarbij dat er sprake is van ernstige problematiek bij verdachte, waarvoor behandeling in een strak juridisch kader dringend geboden is. Zonder deze behandeling blijft het gevaar op herhaling hoog en wordt de kans dat verdachte wederom de fout ingaat alleen maar groter.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat een TBS met voorwaarden thans een passende maatregel is en acht termen aanwezig toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 38, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, en zal bevelen dat de TBS met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet aan het opleggen van een TBS met voorwaarden stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op de gepleegde misdrijven is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld; en
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
Oplegging van dwangverpleging is thans niet nodig. Met inachtneming van het maatregelenrapport van de reclassering en de ter terechtzitting gebleken voorzichtige bereidheid van verdachte zich aan die voorwaarden te committeren, kan naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft geëist, worden volstaan met het opleggen van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank – naast de hiervoor geschetste problematiek – met name acht geslagen op de ernst van de feiten, welke in een betrekkelijk kort tijdsbestek door verdachte zijn gepleegd.

9.BESLAG

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen scooter verbeurd te verklaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de in beslag genomen scooter.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde scooter moet worden verbeurdverklaard, omdat met behulp van dit voorwerp de onder 5 bewezen verklaarde feiten zijn begaan;

10.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 651,05, vermeerderd met de wettelijke rente en vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op € 2,91.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het onder 1 bewezen verklaarde feit. De hoogte van die schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 651,05, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening en vermeerderd met de kosten die – tot op heden – worden begroot op € 2,91.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36 f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.

11.DE VORDERINGEN TENUITVOERLEGGING

16.204120-15
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16.204120-15 geheel toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van mening is dat hij door middel van de voorlopige hechtenis in onderhavige zaak de voorwaardelijk aan hem opgelegde gevangenisstraf reeds heeft uitgezeten.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 16.204120-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 17 december 2015 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet op het voorgaande en het in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht gestelde acht de rechtbank termen aanwezig de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te gelasten.
16.206348-14
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 16.206348-14 geheel toe te wijzen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van mening is dat hij door middel van de voorlopige hechtenis in onderhavige zaak de voorwaardelijk aan hem opgelegde gevangenisstraf reeds heeft uitgezeten.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie in de zaak met parketnummer 16.206348-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 25 november 2014 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken waarvan 1 week voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Gelet op het voorgaande en het in artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht gestelde acht de rechtbank termen aanwezig de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te gelasten.

12.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 14g, 33, 33a, 36a, 36f, 38, 57, 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart niet bewezen hetgeen onder feit 2 aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat onder feit 1 en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar, zodanig als hierboven onder 6 is gekwalificeerd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij als
voorwaardendat verdachte:
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* zich niet schuldig maakt aan het plegen van strafbare feiten;
* zich dient te conformeren aan een klinische (verslavings)behandeling in een SGLVG kliniek of soortgelijke instelling, zolang als de reclassering en behandelaren dat nodig achten, en zich dient te houden aan de geldende huisregels. Verdachte dient voorts mee te werken aan een vervolgplek, ook als dit inhoudt een beschermde of begeleide woonvorm;
* zijn financiën inzichtelijk maakt voor de reclassering, ook als dit inhoudt meewerken aan begeleiding door Stadsgeldbeheer of soortgelijke instelling;
* zich zal houden aan het, door de behandelaren van verdachte, voorgeschreven medicatiebeleid;
* zich zal onthouden van het gebruik van alcohol en harddrugs. Verdachte mag enkel softdrugs gebruiken met toestemming van de reclassering en zolang het geen negatieve effecten heeft op zijn traject. Verdachte dient mee te werken aan urinecontrole indien de reclassering dit nodig acht;
* streeft naar het verkrijgen en behouden van een structurele en controleerbare dagbesteding; * openheid geeft over zijn sociale netwerk aan de reclassering. Verdachte geeft toestemming om, indien de reclassering dit nodig acht, contact met hen op te nemen;
* openheid geeft in een mogelijke relatie en, indien de reclassering het nodig acht, begeleiding en behandeling accepteert;
* zich begeleidbaar opstelt en zich zal gedragen naar de aanwijzingen van de reclassering. Verdachte dient openheid van zaken te geven en toestemming om contact op te nemen met voor het traject relevante derden;
* zich niet buiten de landgrenzen van Nederland begeeft;
- draagt reclassering Inforsa op verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden;
- beveelt dat de op grond van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht gestelde terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart verbeurd het op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” d.d. 8 februari 2017 onder 1 vermelde voorwerp, te weten de scooter met kenteken [kenteken] ;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 651,05 (zegge: zeshonderdeenenvijftig euro en vijf eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 21 april 2016, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 2,91, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 651,05 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 13 dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 21 april 2016, tot die van de voldoening. Toepassing van de voorlopige hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] , daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
Vordering tenuitvoerlegging 16.204120-15
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 16.204120-15 door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis d.d. 17 december 2015 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken;
Vordering tenuitvoerlegging 16.206348-14
- wijst de vordering toe;
- gelast de tenuitvoerlegging van de in de zaak met parketnummer 16.206348-14 door de politierechter in deze rechtbank bij vonnis d.d. 25 november 2014 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.P. van Tricht, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en H. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. De Vita, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2017.
Mrs. R.B. Eigeman en H. Bakker zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met documentcode 20160830.1115.3168, doorgenummerd 0 tot en met 225.
2.Blz. 125.
3.Blz. 126.
4.Blz. 81.
5.Blz. 69.
6.Blz. 94.
7.Verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 11 juli 2016.
8.Blz. 193.
9.Blz. 194.
10.Blz. 204.
11.Verklaring van verdachte afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 11 juli 2016.