ECLI:NL:RBMNE:2017:1441

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2017
Publicatiedatum
24 maart 2017
Zaaknummer
16.700018-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door binnendringen en steken van ex-vriendin

Op 24 maart 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man uit Almere, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn ex-vriendin. De man heeft op 26 januari 2016 in Lelystad het huis van zijn ex-vriendin binnengedrongen door een raam in te slaan. Terwijl zij gehurkt voor hun baby zat, heeft hij haar meermalen met een mes in de hals en armen gestoken, wat heeft geleid tot levensbedreigend letsel. Het slachtoffer heeft meer dan een week in het ziekenhuis gelegen, voornamelijk op de intensive care, om behandeld te worden voor haar verwondingen.

De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6,5 jaar, wat lager is dan de eis van de officier van justitie. Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het delict, de eerdere veroordelingen van de man voor geweldsdelicten en de impact van het geweld op het slachtoffer en haar omgeving. Daarnaast is de man verplicht om bijna 20.000 euro schadevergoeding aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van voorbedachten rade, maar dat er wel opzet was op het toebrengen van dodelijk letsel, gezien de aard van de verwondingen en de omstandigheden van de aanval.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Lelystad
Parketnummer: 16.700018-16
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 maart 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere.

1.HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Het onderzoek heeft laatstelijk plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 10 maart 2017, op welke datum de strafzaak inhoudelijk is behandeld, waarbij de verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. I.A. Groenendijk, advocaat te Den Haag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H. Leepel en van de standpunten door de raadsvrouw van verdachte naar voren gebracht.

2.DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging d.d. 8 juli 2016, ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 26 januari 2016 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [aangeefster] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes (meermalen) in de nek en/of hals en/of armen, althans in het lichaam heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 januari 2016 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, aan [aangeefster] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel, te weten (zeer diepe) steekwonden in hals en/of nek en/of armen heeft toegebracht door met een mes (meermalen) in de nek en/of hals en/of armen, althans in het lichaam te steken;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 26 januari 2016 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangeefster]
opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes (meermalen) in de nek en/of hals en/of armen,
althans in het lichaam, heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;

3.DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
Gelet op onder meer de (deels) bekennende verklaring van verdachte, de verklaring van aangeefster en het forensisch geneeskundig onderzoek, acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot doodslag van aangeefster. Dat verdachte heeft gepoogd aangeefster met voorbedachten rade van het leven te beroven kan niet worden bewezen, zodat verdachte van poging tot moord vrijgesproken dient te worden.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
De raadsvrouw heeft bepleit dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat er sprake is geweest van rustig en kalm beraad. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van de onder primair tenlastegelegde voorbedachte raad.
Ten aanzien van de poging tot doodslag heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet doelbewust heeft gericht op de nek van [aangeefster] maar dat de nek in weerwil van omstandigheden is geraakt. Verdachte heeft geen opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, gehad op de dood van [aangeefster] . Verdachte dient daarvan vrijgesproken te worden.
Het oordeel van de rechtbank [1]
Ten aanzien van het primair tenlastegelegde:
[aangeefster] heeft aangifte gedaan van een poging tot moord op 26 januari 2016 in Lelystad. [2] Zij verklaart dat verdachte haar woning is binnengedrongen waarna hij haar met een mes heeft gestoken. [3]
In het forensisch geneeskundig onderzoek is geconcludeerd dat [aangeefster] twee steekwonden in haar hals en een in het gezicht had. Daarnaast had zij twee oppervlakkige snijwonden aan haar arm en haar vinger. Er was sprake van een beschadiging van een zijtak van een grote halsader, de schildklier en een speekselklier. Éen steekkanaal reikte tot aan een nekwervel. Indien er niet tijdig chirurgische behandeling zou hebben plaatsgevonden, had levensbedreigend bloedverlies kunnen optreden en levensbedreigende belemmering van de ademweg. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij achter [aangeefster] stond terwijl zij gehurkt op de grond zat en dat hij haar toen twee tot drie keer met een mes in haar nek heeft gestoken. [5]
Voorbedachten rade:
De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier en gelet op hetgeen tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de orde is gekomen, niet bewezen dat sprake was van een vooropgezet plan om [aangeefster] van het leven te beroven. Evenmin is komen vast te staan dat er sprake is geweest van een moment van bedaard nadenken door verdachte voorafgaand aan de daad. De rechtbank acht aldus niet bewezen dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld en zal verdachte van dat deel van het primair tenlastegelegde vrijspreken.
Opzet op de dood
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van
[aangeefster] omdat verdachte niet doelbewust heeft gericht op de nek. Dat verdachte, zoals de verdediging stelt, min of meer ongericht voor zich uit zou hebben gestoken acht de rechtbank echter niet aannemelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking de positie waarin [aangeefster] zich – ten opzichte van verdachte – ten tijde van het steken bevond. Verdachte stond achter haar, terwijl zij gehurkt zat vóór hun baby. Ook neemt de rechtbank daarbij in aanmerking dat het steken door verdachte op telkens nagenoeg dezelfde plek in de hals heeft plaatsgevonden. Uit dit meermalen steken van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van dodelijk letsel. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat het steken met een mes in iemands hals, gelet op de aanwezigheid van (vitale) bloedvaten en de luchtpijp, een aanmerkelijke kans op een dodelijke verwonding van die persoon tot gevolg kan hebben.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 26 januari 2016 te Lelystad heeft geprobeerd [aangeefster] van het leven te beroven door met dat opzet haar meermalen met een mes in de hals en armen te steken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
Primair
hij op 26 januari 2016 te Lelystad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangeefster] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes meermalen in de hals en armen heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Van het primair meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6.KWALIFICATIE

Het bewezene levert op:
Primair
Poging tot doodslag

7.STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8.STRAFOPLEGGING

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van een op te leggen straf melding gemaakt van uitspraken van verschillende rechtbanken waarbij voor een voltooide doodslag een gevangenisstraffen van 7 tot 8 jaar zijn opgelegd. In het onderhavige geval, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, is slechts sprake van een poging tot doodslag. Gelet op het voorgaande en de jonge leeftijd van verdachte, het feit dat hij zelf gewond is geraakt en de gecompliceerde verhouding tussen het slachtoffer en verdachte zou met een gevangenisstraf van 4 jaar kunnen worden volstaan.
Het oordeel van de rechtbank
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Verdachte is het huis van zijn (ex-)vriendin na het inslaan van een raam binnengedrongen en heeft haar daarna meermalen met een mes in haar hals en armen gestoken. Hij heeft daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van [aangeefster] , die daardoor levensbedreigend letsel heeft opgelopen, in een huiselijke omgeving waar zij zich veilig moet kunnen wanen. Voor de behandeling van het letsel heeft het slachtoffer ruim een week in het ziekenhuis verbleven, hoofdzakelijk op de intensive care afdeling. In die tijd heeft zij veel pijn geleden. Het bewezenverklaarde feit moet voor [aangeefster] en in ieder geval voor haar minderjarige zoontje, dat in dezelfde ruimte aanwezig was, een uitermate schokkende en beangstigende ervaring zijn geweest, hetgeen ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Blijkens deze slachtofferverklaring ondervindt [aangeefster] nog altijd de negatieve gevolgen van hetgeen haar door verdachte is aangedaan en vreest zij voor de gevolgen die het ook voor de kinderen mogelijk nog zal hebben. Zij heeft bovendien ontsierende littekens in haar hals en gezicht aan het incident overgehouden, waardoor zij en haar omgeving nog dagelijks aan het voorval herinnerd worden.
Blijkens een verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 30 november 2016 is verdachte in 2009 veroordeeld voor het medeplegen van een poging tot doodslag en openlijk geweld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar en in 2002 voor een poging tot zware mishandeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 weken.
Ten nadele van verdachte strekt ook dat uit het dossier af te leiden is dat verdachte zich tijdens zijn relatie met het slachtoffer meermalen aan gewelddadig gedrag jegens haar schuldig gemaakt heeft.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de weigerachtige houding van verdachte om medewerking te verlenen aan het opmaken van een rapport over zijn persoonlijkheid, terwijl daar, gelet op de ernstige misdrijven waarvoor hij in het verleden is veroordeeld en het onderhavige feit, wel alle aanleiding toe bestaat. De weigering van verdachte om aan het opmaken van een rapportage mee te werken heeft als gevolg dat de rapporteurs geen verantwoorde gedragskundige uitspraken kunnen doen over eventuele persoonlijkheidsproblemen of stoornissen van verdachte. Dit klemt te meer nu verdachte ook heeft geweigerd om bij het onderzoek ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Het bewezenverklaarde feit rechtvaardigt het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Alles overwegende acht de rechtbank het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden. De hoogte van de gevangenisstraf is lager dan de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf, gelet op straffen die in soortgelijke gevallen – voor zover individuele strafzaken zich met elkaar laten vergelijken – worden opgelegd.

9.BESLAG

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert:
- de teruggave aan verdachte te gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst van 6 februari 2017 vermelde schoudertas (goednummer 1630221), zonnebril (goednummer 1629991) en zwarte schoenen (goednummer 16299912).
- de teruggave aan de rechthebbende [aangeefster] te gelasten van het aan haar toebehorende op de beslaglijst van 6 februari 2017 vermelde notitieblok (goednummer 1630988);
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen opmerkingen gemaakt over het beslag.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de aan hem toebehorende op de beslaglijst vermelde schoudertas (goednummer 1630221), zonnebril (goednummer 1629991) en zwarte schoenen (goednummer 16299912), aangezien het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
De rechtbank zal de teruggave aan [aangeefster] gelasten van het aan haar toebehorende op de beslaglijst vermelde notitieblok (goednummer 1630988), aangezien het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

10.DE BENADEELDE PARTIJ

Voor aanvang van de terechtzitting heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij in dit geding gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van schade ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. De hoogte van die schade wordt door de benadeelde partij begroot op een bedrag van € 19.814,36.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vordert de schadevergoeding geheel toe te wijzen met wettelijke rente. De officier van justitie vordert daarnaast het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
Bij het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij
[aangeefster] rechtstreeks schade heeft geleden ten gevolge van het bewezenverklaarde feit. De (hoogte van de) vordering is door de verdediging niet weersproken en komt de rechtbank niet onredelijk voor. De hoogte van de schade is genoegzaam komen vast te staan tot een bedrag van € 19.814,36, vermeerderd met de wettelijke rente ingaande 26 januari 2016 en de kosten die – tot op heden – worden begroot op nihil. Voornoemd bedrag bestaat uit
€ 4.784,36 materiële schade en € 15.030,00 immateriële schade.
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij zal de rechtbank overeenkomstig artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van bovengenoemde geldsom ten behoeve van de benadeelde partij.
De rechtbank bepaalt, dat indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 19.814,36 ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] , daarmee de verplichting van de verdachte om aan die benadeelde partij een bedrag van
€ 19.814,36 te betalen komt te vervallen. Indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling van voormeld bedrag aan die benadeelde partij komt daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dat bedrag te vervallen.

11.TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar en kwalificeert dit zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 jaren en 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- gelast de teruggave aan de verdachte van de op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” van 6 februari 2017 vermelde voorwerpen, te weten de schoudertas (goednummer 1630221), de zonnebril (goednummer 1629991) en de zwarte schoenen (goednummer 16299912);
- gelast de teruggave aan de rechthebbende [aangeefster] van op de “Lijst van inbeslaggenomen voorwerpen” van 6 februari 2017 vermelde voorwerpen, te weten het notitieblok (goednummer 1630988);
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] , wonende te [woonplaats] , van een bedrag van € 19.814,36 (zegge: negentienduizendachthonderdveertien euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezenverklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 26 januari 2016, tot die van de voldoening;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 19.814,36 ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 134 dagen hechtenis;
- bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A. de Beaufort, voorzitter, mrs. H. Vegter en R.C.J. Hamming, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Mosterd, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 maart 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar doorgenummerde dossierpagina’s betreft dit delen van ambtsedige processen-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het dossier met het nummer PL0900 2016028144, doorgenummerd 1 tot en met 879.
2.Blz. 434 tot en met 435.
3.Blz. 420 tot en met 421
4.Blz. 664 en 666.
5.Verhoor verdachte d.d. 12 mei 2016, proces-verbaal nr. PL0900 2016028144-25562, blz. 10; Verhoor verdachte d.d. 24 juni 2016, proces-verbaal nr. PL 0900 20160622131-56718, blz. 4.