Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 januari 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen een besloten vennootschap (verzoekster) en een werknemer (verweerder). De verzoekster heeft het verzoek gebaseerd op artikel 7:671b BW jo. 7:669 lid 3, primair op sub d (disfunctioneren) en subsidiair op sub g (verstoorde arbeidsverhouding). De verweerder, die sinds 2007 in dienst was, had in de loop der jaren verschillende beoordelingen ontvangen, variërend van 'Needs improvement' tot 'Unsatisfactory'. Ondanks meerdere gesprekken en een verbetertraject, heeft de verzoekster gesteld dat het functioneren van de verweerder niet verbeterde en dat er een verstoorde arbeidsrelatie was ontstaan.
De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail bekeken, waaronder de beoordelingen van de verweerder, de communicatie tussen partijen en de stappen die zijn ondernomen om het functioneren van de verweerder te verbeteren. De rechtbank concludeerde dat de verzoekster onvoldoende had aangetoond dat de verweerder daadwerkelijk disfunctioneerde op een wijze die een ontbinding rechtvaardigde. Ook de subsidiaire grond van een verstoorde arbeidsverhouding werd niet gehonoreerd, omdat de verzoekster niet voldoende had aangetoond dat er sprake was van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. De rechtbank heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en de verzoekster veroordeeld in de proceskosten van de verweerder.