ECLI:NL:RBMNE:2017:1439

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
UTR 15/5482
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit in relatie tot omgevingsvergunning voor de Everard Meijsterweg te Amersfoort

Op 23 maart 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. De zaak betreft een verkeersbesluit dat is genomen op 2 april 2015, waarbij een omgevingsvergunning is verleend voor het wijzigen van het profiel van de Everard Meijsterweg. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 7 september 2015, waarin het bezwaar van eiser ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de belangen van eiser door verweerder zijn meegewogen, maar dat deze niet opwegen tegen de noodzaak van de verkeersmaatregelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verkeersdruk op de Vermeerstraat toeneemt, maar dat dit niet leidt tot een onveilige situatie. De rechtbank heeft ook overwogen dat de afweging van belangen door verweerder niet onevenwichtig is en dat het verkeersbesluit niet in strijd is met het gemeentelijk beleid. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/5482

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. H. Maaijen)

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een verkeersbesluit genomen.
Bij besluit van 7 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, welk beroep is geregistreerd onder nummer UTR 15/5482.
Bij besluit van eveneens 2 april 2015 heeft verweerder aan de gemeente Amersfoort op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het profiel van de Everard Meijsterweg ter hoogte van de rotonde, plaatselijk bekend Kersenbaan (E. Meijsterweg/Arnhemseweg-Noord) te Amersfoort.
Tegen dat besluit is door enkele andere eisers bezwaar gemaakt, welk bezwaar door verweerder bij besluit van 3 september 2015 ongegrond is verklaard.
Het door die eisers tegen dat besluit ingestelde beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer UTR 15/5377.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2016. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de beroepen UTR 15/5377, UTR 15/5379 en UTR 15/5400. Eiser is verschenen. De eisers in de beroepszaken UTR 15/5377, UTR 15/5379 en UTR 15/5400 zijn verschenen met hun gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door ing. P.A.B. Reffeltrath en ing. K.J. de Groote.
Bij tussenuitspraak van heden heeft de rechtbank geoordeeld dat het inzake de omgevingsvergunning ingestelde beroep in de zaak UTR15/5377 gegrond is, maar dat het geconstateerde gebrek zich leent voor herstel. De rechtbank heeft in verband daarmee verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twee maanden na verzending van die tussenuitspraak het geconstateerde gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in die tussenuitspraak.

Overwegingen

1. Voor de aanleg van het tweede deel van de Kersenbaan, een verbindingsweg tussen het Centraal Stadsgebied en de A28 bij Leusden-Zuid, heeft de raad van de gemeente Amersfoort op 9 december 2008 gekozen voor een variant in verkeersafwikkeling via de Kersenbaan met daaraan gekoppeld het instellen van eenrichtingsverkeer op onder meer de Everard Meijsterweg.
Op 15 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Amersfoort de hiervoor benodigde inrichting van fase twee van de Kersenbaan en de daarop aansluitende wegen vastgelegd in het bestemmingsplan Leusderkwartier-Kersenbaan.
Het voorziene tracé begint bij de Leusderweg, in het verlengde van het in 2000 reeds gerealiseerde deel van de Kersenbaan, en loopt onder de rotonde met een aftakking bij ijssalon Roethof tot aan de aansluiting op de A28.
In het bestemmingsplan is uitgegaan van de inrichting van het gebied volgens de in 2008 gemaakte keuze voor eenrichtingsverkeer. Op 19 februari 2014 heeft verweerder vervolgens een verkeersbesluit genomen ter invoering van de voor eenrichtingsverkeer benodigde verkeersmaatregelen (ook bekend als variant 2). Eén van de maatregelen van dit verkeersbesluit voorzag in éénrichtingverkeer op de route Daltonstraat en Everard Meijsterweg in de richting van de Kersenbaan.
2. Naar aanleiding van een massaal protest (ongeveer 750 bezwaarschriften) tegen dit verkeersbesluit, heeft de gemeenteraad op 4 maart 2014 een motie aangenomen. Daarin is verweerder opgedragen te onderzoeken in hoeverre de afrit bij de Roethofrotonde met het daaraan gekoppelde eenrichtingsverkeer noodzakelijk is voor de verkeersdoorstroming, waarbij de gevolgen voor de leefomgeving van de omwonenden mee moeten worden genomen. Omdat door het aanvullend onderzoek niet tijdig op de vele bezwaren kon worden besloten, heeft verweerder het verkeersbesluit van 19 februari 2014 ingetrokken.
Verweerder heeft vervolgens onderzoek verricht naar zeven verkeersvarianten; de inrichting zoals neergelegd in het bestemmingsplan uit 2011 is daarin variant 2. Uit dit onderzoek is variant 5, met als uitgangspunt volledig tweerichtingsverkeer, als beste naar voren gekomen. Op verzoek van de gemeenteraad heeft verweerder vervolgens aanvullend onderzoek verricht naar variant 5 en de door een aantal bewoners naar voren gebrachte variant 4+. De gemeenteraad heeft op basis van de uitkomsten hiervan gekozen voor variant 5. In die variant dient de rotonde bij de aansluiting op de Everard Meijsterweg te zijn ingericht als een rijbaan met verkeer in twee richtingen, terwijl het verkeer in twee richtingen in de Vermeerstraat wordt gehandhaafd. Een ander element van de door verweerder gekozen variant 5 betreft de afsluiting van de Arnhemseweg-Zuid.
3. Zoals hiervoor onder “Procesverloop” is aangegeven is het beroep van enkele andere eisers, gericht tegen de aan de gemeente Amersfoort verleende omgevingsvergunning (zaak UTR 15/5377), bij tussenuitspraak van deze rechtbank van heden gegrond is verklaard. Verweerder is bij die tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen.
De enkele omstandigheid dat dit beroep bij tussenuitspraak gegrond is verklaard, betekent niet dat daarmee de juridische grondslag aan het hier voorliggende verkeersbesluit is komen te ontvallen. Het toetsingskader in het beroep tegen het bij het bestreden besluit gehandhaafde verkeersbesluit is een ander dan dat voor de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank zal het beroep tegen het verkeersbesluit dan ook toetsen op basis van de door verweerder beoogde verkeersmaatregelen ten behoeve van de Kersenbaan en aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, en daarbij in het midden laten dat de verkeersmaatregelen vooralsnog (deels) feitelijk niet gerealiseerd kunnen worden vanwege het geconstateerde gebrek in de verleende omgevingsvergunning.
4. Eiser, woonachtig in de [adres] , heeft in beroep betoogd dat in 2008 door verweerder is besloten tot éénrichtingverkeer in een aantal straten waaronder de Vermeerstraat, hetgeen voortkwam uit de gedachte dat spreiding van verkeer in de wijk redelijk was. Wat nu gebeurt, is dat straten met weinig verkeer ongemoeid blijven en dat straten met al een aanzienlijke druk extra worden belast. Van faire spreiding is geen sprake. Volgens eiser kan het toch niet zo zijn dat een besluit tot het invoeren van éénrichtingverkeer in de Vermeerstraat zo gemakkelijk terzijde wordt geschoven.
5. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet (Wvw) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 2 van de Wvw kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer.
Op grond van artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd.
5.1
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 3 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX8933) komt aan verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beleidsvrijheid en beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Verder is het aan verweerder om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de Wvw vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. Verweerder hoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze alle betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
5.2
De rechter dient bij de beoordeling van een besluit zoals hier aan de orde te toetsen of de uitleg die verweerder aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen (zie onder meer de uitspraak van de ABRS van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2234).
5.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat verweerder niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder in de besluitvorming wel degelijk het belang van eiser heeft betrokken en daarmee rekening heeft gehouden. Verweerder heeft zich echter gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de belangen van eiser geen aanleiding geven om af te zien van het thans bestreden verkeersbesluit. Verweerder is tot dat standpunt gekomen nadat een uitvoerig verkeersonderzoek was ingesteld, waarbij op basis van actuele informatie is geconcludeerd dat de door verweerder beoogde variant 5 weliswaar leidt tot een toename van de verkeersdruk op de Vermeerstraat, maar dat die toename niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie.
5.4
De rechtbank overweegt daarbij dat in het onderzoek meerdere verkeersvarianten aan de orde zijn gekomen, waarbij de gevolgen van die varianten voor de leefomgeving van omwonenden zijn meegenomen. In dat onderzoek zijn de betreffende varianten beoordeeld op de aspecten spreiding van het verkeer, doorstroming van de Kersenbaan, bereikbaarheid/verkeersstructuur en verkeersveiligheid voor het gehele gebied.
De resultaten van het onderzoek geven een beeld te zien dat niet eenduidig is, in die zin dat er niet één variant is aan te wijzen die op alle vier beoordeelde aspecten als beste uit de bus komt. Echter, met uitzondering van het aspect ‘spreiding van het verkeer’ scoort variant 5 op de overige beoordeelde aspecten zonder meer goed ten opzichte van de andere varianten.
Uit de resultaten van de ingestelde onderzoeken kan in ieder geval niet worden afgeleid, zoals eiser heeft betoogd, dat de Vermeerstraat niet geschikt is te achten voor het aantal verkeersbewegingen waarmee die straat als gevolg van het verkeersbesluit wordt geconfronteerd.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat het begrijpelijk is dat eiser vanuit zijn positie anders aankijkt tegen de gevolgen van dit verkeersbesluit. Het nemen van een verkeersbesluit kan verschillende effecten hebben, die door verschillende belanghebbenden (waaronder verkeersdeelnemers, om- en aanwonenden, ondernemers, politie en brandweer) anders kunnen worden beoordeeld. De betrokken belangen kunnen conflicteren. Het is aan verweerder om die belangen te onderzoeken, te wegen en een besluit te nemen waarbij aan die belangen zoveel mogelijk recht wordt gedaan. De wijze waarop verweerder dit heeft gedaan, kan de toets van de rechtbank doorstaan.
5.5
Voor zover eiser met zijn betoog dat het toch niet zo kan zijn dat een besluit tot het invoeren van éénrichtingverkeer in de Vermeerstraat zo gemakkelijk terzijde wordt geschoven, beoogt te stellen dat het verkeersbesluit in strijd is met het beleid van de gemeente Amersfoort, zoals neergelegd in het Verkeer- en vervoerplan Amersfoort, overweegt de rechtbank als volgt.
5.6
Het Verkeer- en vervoerplan Amersfoort is op 23 september 2013 vastgesteld. Uit de door verweerder gegeven toelichting blijkt dat bij de vaststelling van dit plan aansluiting is gezocht bij de visie van de gemeente met betrekking tot de aanleg van de Kersenbaan, zoals die uiteindelijk in neergelegd in het bestemmingsplan “Leusderkwartier-Kersenbaan”. Evident is dat in die visie beoogd was éénrichtingverkeer te realiseren in de Vermeerstraat. Verweerder onderkent in het bestreden besluit dan ook dat met variant 5 in zoverre van het Verkeer- en vervoerplan wordt afgeweken. Uit het Verkeer- en vervoerplan Amersfoort blijkt echter ook dat hierin plannen zijn opgenomen met betrekking tot onder meer de bereikbaarheid van de stad en dat deze plannen geenszins een statisch karakter hebben. Zo blijkt uit het plan dat de realisatie van veel projecten nog moet starten en dat de gekozen uitgangspunten van complexe projecten nog kunnen wijzigen. Verder wijst de rechtbank er op dat in het plan uitdrukkelijk wordt vermeld dat op voorhand niet is te voorspellen wat de ontwikkelingen van de mobiliteit voor Amersfoort betekenen. Op basis van de ‘nu’ bekende gegevens en te verwachten trends is het beleid geformuleerd, waarbij zo veel mogelijk is aangesloten bij landelijke verwachtingen van de groei van de mobiliteit. Om die reden, zo blijkt uit het Verkeer- en vervoerplan, is gekozen voor een dynamisch plan, dat periodiek wordt gemonitord en zo nodig wordt bijgesteld, waardoor optimaal wordt ingespeeld op een veranderde wereld.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat van strijd met bindend gemeentelijk beleid geen sprake is. Uit het Verkeer- en vervoerplan Amersfoort blijkt duidelijk dat sprake is van een visie op hoofdlijnen over de gewenste mobiliteitsontwikkelingen in de gemeente Amersfoort, waarbij rekening moet worden gehouden met aanpassingen. Deze visie van verweerder, zoals neergelegd in het Verkeer- en vervoersplan Amersfoort, kan niet worden aangemerkt als een bindende beleidsregel.
Het betoog van eiser slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en
mr. B. Rademaker, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.