ECLI:NL:RBMNE:2017:1438

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2017
Publicatiedatum
23 maart 2017
Zaaknummer
UTR 15/5400
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake verkeersbesluit en omgevingsvergunning voor de Everard Meijsterweg te Amersfoort

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een verkeersbesluit en een omgevingsvergunning voor de Everard Meijsterweg in Amersfoort. Eisers, bewoners van de Woestijgerweg, hebben beroep ingesteld tegen het verkeersbesluit dat door het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort op 2 april 2015 is genomen. Dit besluit houdt in dat de verkeerssituatie ter hoogte van de rotonde Kersenbaan wordt gewijzigd, wat volgens eisers zal leiden tot een toename van sluipverkeer en een verkeersonveilige situatie. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft geoordeeld dat de belangen van de eisers door verweerder voldoende zijn meegewogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verkeersdruk op de Woestijgerweg door de voorgestelde maatregelen niet onaanvaardbaar zal toenemen en dat de gekozen variant van het verkeersbesluit, ondanks de bezwaren van de eisers, niet in strijd is met de Wegenverkeerswet. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de afweging van belangen door verweerder niet onevenwichtig is geweest en dat er geen juridische grondslag is om het verkeersbesluit te vernietigen. De uitspraak benadrukt de beleidsvrijheid van het college bij het nemen van verkeersbesluiten en de noodzaak om verschillende belangen tegen elkaar af te wegen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/5400

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 maart 2017 in de zaak tussen

[eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] , [eiser 6] en [eiser 7], allen te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. drs. E.D.M. Knegt),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. drs. H. Maaijen)

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een verkeersbesluit genomen.
Bij besluit van 7 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, welk beroep is geregistreerd onder nummer UTR 15/5400.
Bij besluit van eveneens 2 april 2015 heeft verweerder aan de gemeente Amersfoort op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een omgevingsvergunning verleend voor het wijzigen van het profiel van de Everard Meijsterweg ter hoogte van de rotonde, plaatselijk bekend Kersenbaan (E. Meijsterweg/Arnhemseweg-Noord) te Amersfoort.
Tegen dat besluit is door enkele andere eisers bezwaar gemaakt, welk bezwaar door verweerder bij besluit van 3 september 2015 ongegrond is verklaard.
Het door die eisers tegen dat besluit ingestelde beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer UTR 15/5377.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2016. Het beroep is gelijktijdig behandeld met de beroepen UTR 15/5377, UTR 15/5379 en UTR 15/5482. Eisers [eiser 1] , [eiser 3] en [eiser 7] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. De eisers in de beroepszaken UTR 15/5377, UTR 15/5379 en UTR 15/5482 hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Tevens is als deskundige verschenen J. Haveman, werkzaam bij BVA verkeersadviezen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door ing. P.A.B. Reffeltrath en ing. K.J. de Groote.
Bij tussenuitspraak van heden heeft de rechtbank geoordeeld dat het inzake de omgevingsvergunning ingestelde beroep in de zaak UTR 15/5377gegrond is, maar dat het geconstateerde gebrek zich leent voor herstel. De rechtbank heeft in verband daarmee verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twee maanden na verzending van die tussenuitspraak het geconstateerde gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in die tussenuitspraak.

Overwegingen

1. Voor de aanleg van het tweede deel van de Kersenbaan, een verbindingsweg tussen het Centraal Stadsgebied en de A28 bij Leusden-Zuid, heeft de raad van de gemeente Amersfoort op 9 december 2008 gekozen voor een variant in verkeersafwikkeling via de Kersenbaan met daaraan gekoppeld het instellen van eenrichtingsverkeer op onder meer de Everard Meijsterweg.
Op 15 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Amersfoort de hiervoor benodigde inrichting van fase twee van de Kersenbaan en de daarop aansluitende wegen vastgelegd in het bestemmingsplan Leusderkwartier-Kersenbaan.
Het voorziene tracé begint bij de Leusderweg, in het verlengde van het in 2000 reeds gerealiseerde deel van de Kersenbaan, en loopt onder de rotonde met een aftakking bij ijssalon Roethof tot aan de aansluiting op de A28.
In het bestemmingsplan is uitgegaan van de inrichting van het gebied volgens de in 2008 gemaakte keuze voor eenrichtingsverkeer. Op 19 februari 2014 heeft verweerder vervolgens een verkeersbesluit genomen ter invoering van de voor eenrichtingsverkeer benodigde verkeersmaatregelen (ook bekend als variant 2). Eén van de maatregelen van dit verkeersbesluit voorzag in éénrichtingverkeer op de route Daltonstraat en Everard Meijsterweg in de richting van de Kersenbaan.
2. Naar aanleiding van een massaal protest (ongeveer 750 bezwaarschriften) tegen dit verkeersbesluit, heeft de gemeenteraad op 4 maart 2014 een motie aangenomen. Daarin is verweerder opgedragen te onderzoeken in hoeverre de afrit bij de Roethofrotonde met het daaraan gekoppelde eenrichtingsverkeer noodzakelijk is voor de verkeersdoorstroming, waarbij de gevolgen voor de leefomgeving van de omwonenden mee moeten worden genomen. Omdat door het aanvullend onderzoek niet tijdig op de vele bezwaren kon worden besloten, heeft verweerder het verkeersbesluit van 19 februari 2014 ingetrokken.
Verweerder heeft vervolgens onderzoek verricht naar zeven verkeersvarianten; de inrichting zoals neergelegd in het bestemmingsplan uit 2011 is daarin variant 2. Uit dit onderzoek is variant 5, met als uitgangspunt volledig tweerichtingsverkeer, als beste naar voren gekomen. Op verzoek van de gemeenteraad heeft verweerder vervolgens aanvullend onderzoek verricht naar variant 5 en de door een aantal bewoners naar voren gebrachte variant 4+. De gemeenteraad heeft op basis van de uitkomsten hiervan gekozen voor variant 5. In die variant dient de rotonde bij de aansluiting op de Everard Meijsterweg te zijn ingericht als een rijbaan met verkeer in twee richtingen. Een ander element van de door verweerder gekozen variant 5 betreft de afsluiting van de Arnhemseweg-Zuid.
3. Zoals hiervoor onder “Procesverloop” is aangegeven, is het beroep van enkele andere eisers, gericht tegen de aan de gemeente Amersfoort verleende omgevingsvergunning (zaak UTR 15/5377), bij tussenuitspraak van deze rechtbank van heden gegrond verklaard. Verweerder is bij die tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen.
De enkele omstandigheid dat dit beroep bij tussenuitspraak gegrond is verklaard, betekent niet dat daarmee de juridische grondslag aan het hier voorliggende verkeersbesluit is komen te ontvallen. Het toetsingskader in het beroep tegen het bij het bestreden besluit gehandhaafde verkeersbesluit is een ander dan dat voor de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank zal het beroep tegen het verkeersbesluit dan ook toetsen op basis van de door verweerder beoogde verkeersmaatregelen ten behoeve van de Kersenbaan en aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, en daarbij in het midden laten dat de verkeersmaatregelen vooralsnog (deels) feitelijk niet gerealiseerd kunnen worden vanwege het geconstateerde gebrek in de verleende omgevingsvergunning.
4. Eisers, allen woonachtig aan de [adres] , hebben in beroep betoogd dat ten gevolge van de afsluiting van de Arnhemseweg-Zuid sluipverkeer een route door de Woestijgerweg zal kiezen. Eisers hebben aangevoerd dat als gevolg van het verkeersbesluit in 2025 per dag 1800 motorvoertuigen door de Woestijgerweg zullen rijden, hetgeen een enorme toename is ten opzichte van de bestaande situatie waarin sprake is van 440 motorvoertuigen per dag. Eisers vrezen als gevolg daarvan een verkeersonveilige situatie ter plaatse. Verder menen eisers dat de door verweerder beoogde situatie niet verenigbaar is met het karakter van de straat als erftoegangsweg. Alternatieven zijn onvoldoende onderzocht en in het bestreden besluit ontbreken de benodigde maatregelen ter voorkoming van overlast en waarborging van de verkeersveiligheid. Ter onderbouwing van hun beroep hebben eisers een rapport ingebracht van P. Kroeze/J. Haveman van BVA verkeersadviezen van 25 juli 2016, waaruit volgens eisers blijkt dat een veilige verkeersafwikkeling bij de gekozen verkeersvariant niet mogelijk is.
5. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet (Wvw) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van artikel 2 van de Wvw kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer.
Op grond van artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd.
5.1
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 3 oktober 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX8933) komt aan verweerder bij het nemen van een verkeersbesluit beleidsvrijheid en beoordelingsruimte toe bij de uitleg van de begrippen 'veiligheid op de weg', 'bruikbaarheid (van de weg)' en 'vrijheid van het verkeer'. Verder is het aan verweerder om de verschillende belangen die betrokken moeten worden bij het nemen van een dergelijk besluit tegen elkaar af te wegen en om te beoordelen wanneer de in artikel 2, eerste lid en tweede lid, van de Wvw vermelde belangen het nemen van welke verkeersmaatregel vergen. Verweerder hoeft niet de absolute noodzaak van een verkeersbesluit aan te tonen. Voldoende is dat met het verkeersbesluit de eraan ten grondslag gelegde belangen, bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wvw worden gediend en dat inzichtelijk is gemaakt op welke wijze alle betrokken belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
5.2
De rechter dient bij de beoordeling van een besluit zoals hier aan de orde te toetsen of de uitleg die verweerder aan voormelde begrippen heeft gegeven, de grenzen van redelijke wetsuitleg te buiten gaat, of het besluit niet anderszins in strijd is met wettelijke voorschriften en of de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat het college niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen (zie onder meer de uitspraak van de ABRS van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2234).
5.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is dat verweerder niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen. De rechtbank overweegt daarbij dat verweerder in de besluitvorming wel degelijk de belangen van eisers heeft betrokken en daarmee rekening gehouden. Verweerder heeft zich echter gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de belangen van eisers geen aanleiding zijn om af te zien van het thans bestreden verkeersbesluit. Verweerder is tot dat standpunt gekomen nadat een uitvoerig verkeersonderzoek was ingesteld, waarbij op basis van actuele informatie is geconcludeerd dat de door verweerder beoogde variant 5 weliswaar leidt tot een toename van de verkeersdruk op de Woestijgerweg, maar dat die toename niet zal leiden tot een verkeersonveilige situatie.
5.4
De rechtbank overweegt daarbij dat in het onderzoek meerdere verkeersvarianten aan de orde zijn gekomen, waarbij de gevolgen van die varianten voor de leefomgeving van omwonenden zijn meegenomen. In dat onderzoek zijn de betreffende varianten beoordeeld op de aspecten spreiding van het verkeer, doorstroming van de Kersenbaan, bereikbaarheid/verkeersstructuur en verkeersveiligheid voor het gehele gebied. De rechtbank volgt eisers dan ook niet in hun stelling dat alternatieven onvoldoende zijn onderzocht.
De resultaten van het onderzoek geven een beeld te zien dat niet eenduidig is, in die zin dat er niet één variant is aan te wijzen die op alle vier beoordeelde aspecten als beste uit de bus komt. Echter, met uitzondering van het aspect ‘spreiding van het verkeer’ scoort variant 5 op de overige beoordeelde aspecten zonder meer goed ten opzichte van de andere varianten.
Dat, zoals eisers stellen, de Woestijgerweg bij de beoogde variant 5 niet geschikt is om de verwachte verkeersdruk af te wikkelen en dat die verwachte verkeersdruk niet te verenigen is met het karakter van de weg als erftoegangsweg, volgt de rechtbank niet.
In het kader van het beroep dat was ingesteld tegen het bestemmingsplan “Leusderkwartier-Kersenbaan” heeft de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB) op 11 november 2011 op verzoek van de ABRS een rapport uitgebracht. Uit dat rapport blijkt dat de Woestijgerweg (net als de Stephensonstraat) moet worden aangemerkt als een erftoegangsweg. Uit dat rapport blijkt verder dat er voor erftoegangswegen binnen de bebouwde kom geen ‘echte’ richtlijnen zijn, maar dat als vingerwijzing kan worden gegeven dat erftoegangswegen een etmaalintensiteit van maximaal 4000 motorvoertuigen aan moet kunnen zonder het karakter van erftoegangsweg te verliezen. Nu de verwachte verkeersintensiteit op de Woestijgerweg in variant 5 aanmerkelijk lager is dan het aantal van 4000 motorvoertuigen per etmaal, moet worden geoordeeld dat de Woestijgerweg haar karakter als erftoegangsweg in de beoogde variant 5 niet zal verliezen. Het door eisers overgelegde rapport van BVA verkeersadviezen kan aan het voorgaande niet afdoen. Het betoog van eisers slaagt dus niet.
6. Eisers hebben verder betoogd dat de gevolgen van het verkeersbesluit in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan “Leusderkwartier-Kersenbaan”, aangezien één van de doelstellingen van dat plan is het oplossen van het probleem van de grote verkeersdruk op het zuiden van Amersfoort, met name in het Leusderkwartier en het Vermeerkwartier en daarmee de toenemende druk op de leefbaarheid. In de Woestijgerweg zou door de onevenredige toename van de verkeersdruk het tegendeel worden bereikt, aldus eisers.
6.1
De rechtbank herhaalt naar aanleiding van dit betoog allereerst dat het toetsingskader in het beroep tegen het thans voorliggende verkeersbesluit een ander is dan het toetsingskader dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een verleende omgevingsvergunning. Toetsing van een verkeersbesluit aan bepalingen van het bestemmingsplan is niet aan de orde, zodat het betoog van eisers reeds om die reden niet kan slagen. Ook overigens merkt de rechtbank op dat er geen (rechts)regel bestaat die burgers de garantie geeft dat ruimtelijke mogelijkheden die door een bestemmingsplan worden geboden ook worden gerealiseerd.
7. Eisers hebben ten slotte betoogd dat in het verkeersbesluit geen doeltreffende maatregelen zijn opgenomen, waardoor de leefbaarheid en de verkeersveiligheid niet zijn geborgd. Borging van verkeersmaatregelen kan alleen plaatsvinden indien het verkeersbesluit zelf in aantoonbaar toereikende maatregelen voorziet, aldus eisers.
7.1
De rechtbank ziet gelet op de uitkomst van de ingestelde verkeersonderzoeken in dit betoog van eisers geen grond voor het oordeel dat bij het verkeersbesluit van verweerder de afweging van de betrokken belangen zodanig onevenwichtig is geweest dat hij niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verweerder in het bestreden besluit al te kennen heeft gegeven dat de Woestijgerweg, mede als gevolg van de noodzakelijke vervanging van de riolering, opnieuw zal worden ingericht, waarbij de bewoners zullen worden betrokken bij de keuze van onder meer verkeersremmende maatregelen. Hangende deze procedure is gebleken dat de besluitvorming hierover inmiddels is afgerond na uitvoerige participatie van de bewoners van de Woestijgerweg. Mede bezien tegen deze achtergrond en in aanmerking genomen de ruime beoordelingsvrijheid die verweerder in deze toekomt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het onderhavige verkeersbesluit heeft kunnen komen en brengt het door eisers overgelegde rapport van BVA verkeersadviezen de rechtbank niet tot een ander oordeel.
De rechtbank merkt daarbij nog op dat het begrijpelijk is dat eisers vanuit hun positie anders aankijken tegen de gevolgen van dit verkeersbesluit. Het nemen van een verkeersbesluit kan verschillende effecten hebben, die door verschillende belanghebbenden (waaronder verkeersdeelnemers, om- en aanwonenden, ondernemers, politie en brandweer) anders kunnen worden beoordeeld. De betrokken belangen kunnen conflicteren. Het is aan verweerder om die belangen te onderzoeken, te wegen en een besluit te nemen waarbij aan die belangen zoveel mogelijk recht wordt gedaan. De wijze waarop verweerder dit heeft gedaan, kan de toets van de rechtbank doorstaan.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, voorzitter, en mr. R.C. Stijnen en
mr. B. Rademaker, leden, in aanwezigheid van W.B. Lakeman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 maart 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.