Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Voor de aanleg van het tweede deel van de [straatnaam] , een verbindingsweg tussen het Centraal Stadsgebied en de A28 bij Leusden-Zuid, heeft de raad van de gemeente Amersfoort op 9 december 2008 gekozen voor een variant in verkeersafwikkeling via de [straatnaam] met daaraan gekoppeld het instellen van eenrichtingsverkeer op onder meer de [straatnaam] .
Op 15 maart 2011 heeft de raad van de gemeente Amersfoort de hiervoor benodigde inrichting van fase twee van de [straatnaam] en de daarop aansluitende wegen vastgelegd in het bestemmingsplan […] .
Het voorziene tracé begint bij de [straatnaam] , in het verlengde van het in 2000 reeds gerealiseerde deel van de [straatnaam] , en loopt onder de rotonde met een aftakking bij ijssalon [naam] tot aan de aansluiting op de A28.
In het bestemmingsplan is uitgegaan van de inrichting van het gebied volgens de in 2008 gemaakte keuze voor eenrichtingsverkeer. Op 19 februari 2014 heeft verweerder vervolgens een verkeersbesluit genomen ter invoering van de voor eenrichtingsverkeer benodigde verkeersmaatregelen (ook bekend als variant 2).
2. Naar aanleiding van een massaal protest (ongeveer 750 bezwaarschriften) tegen dit verkeersbesluit, heeft de gemeenteraad op 4 maart 2014 een motie aangenomen. Daarin is verweerder opgedragen te onderzoeken in hoeverre de afrit bij de […] met het daaraan gekoppelde eenrichtingsverkeer noodzakelijk is voor de verkeersdoorstroming, waarbij de gevolgen voor de leefomgeving van de omwonenden mee moeten worden genomen. Omdat door het aanvullend onderzoek niet tijdig op de vele bezwaren kon worden besloten, heeft verweerder het verkeersbesluit van 19 februari 2014 ingetrokken.
Verweerder heeft vervolgens onderzoek verricht naar zeven verkeersvarianten; de inrichting zoals neergelegd in het bestemmingsplan uit 2011 is daarin variant 2. Uit dit onderzoek is variant 5, met als uitgangspunt volledig tweerichtingsverkeer, als beste naar voren gekomen. Op verzoek van de gemeenteraad heeft verweerder vervolgens aanvullend onderzoek verricht naar variant 5 en de door een aantal bewoners naar voren gebrachte variant 4+. De gemeenteraad heeft op basis van de uitkomsten hiervan gekozen voor variant 5. In die variant dient de rotonde bij de aansluiting op de [straatnaam] te zijn ingericht als een rijbaan met verkeer in twee richtingen (verder: het inrichtingsplan).
3. Bij uitvoering van het inrichtingsplan zullen delen van de in het bestemmingsplan op de rotonde voorziene groenstroken aan de zijde van de [straatnaam] niet worden gerealiseerd, maar ingericht worden als (deel van de) rijbaan. Het betreft twee delen van de in het bestemmingsplan voorziene groenstrook ter grootte van ongeveer 30 m² en 15 m² . Omdat dit niet past binnen (de inrichting zoals neergelegd in) het bestemmingsplan, heeft verweerder bij besluit van 2 april 2015 de omgevingsvergunning, zoals omschreven onder ‘Procesverloop’, verleend. Tegen dit besluit is door eisers bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard.
4. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan […] . Op grond van de verbeelding bij het bestemmingsplan rust op de rotonde deels de bestemming ‘Groen’ en deels de bestemming ‘Verkeer’.
Artikel 3.1 van de planregels bepaalt dat de voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen, bermen, beplantingen en plantsoenen;
b. waterhuishoudkundige voorzieningen, watergangen en -partijen inclusief de daarbij behorende onderhoudspaden en/of -stroken, met inachtneming van de keur van het waterschap;
c. behoud en ontwikkeling van het leefgebied voor de Hazelworm, ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘specifieke vorm van groen - leefgebied Hazelworm (sg-lh)’;
e. in- en uitritten uitsluitend voor zover deze noodzakelijk zijn voor het bereiken van de (aangrenzende) percelen;
f. tunnelbak ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘tunnel (tu)’;
g. geluidwerende voorzieningen ter plaatse van het aanduidingsvlak ‘geluidscherm (gs)’.
h. bij een en ander horende voorzieningen, waaronder begrepen nutsvoorzieningen;
Artikel 3.3.3 van de planregels bepaalt dat burgemeester en wethouders bij omgevingsvergunning kunnen afwijken van het bepaalde in artikel 3.1 teneinde wegen en parkeervoorzieningen toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
a. de afwijking is noodzakelijk ten behoeve van een optimale verkeersafwikkeling dan wel in verband met de parkeerbehoefte binnen het gebied;
b. de verkeersveiligheid in het gebied mag niet in het gedrang komen;
c. een toename van de aantasting van het woon- en leefklimaat is niet toegestaan;
d. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het ruimtelijk beeld van het openbaar (groen)gebied;
e. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het gebruik van belendende percelen.
5. De rechtbank stelt vast en tussen partijen is niet in geschil dat het inrichtingsplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat ingevolge artikel 3.1 van de planregels ter plaatse van de bestemming ‘Groen’ een weg niet is toegestaan. Om dit niettemin mogelijk te maken, heeft verweerder gebruik gemaakt van de in artikel 3.3.3 van de planregels geboden mogelijkheid tot afwijking, waarbij verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat voldaan is aan de in dat artikel onder a. tot en met e. opgenomen voorwaarden.
6. Als meest verstrekkende beroepsgrond hebben eisers, allen woonachtig in de [straatnaam] dan wel [straatnaam] , betoogd dat artikel 3.3.3 van de planregels in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten wegens strijd met het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Eisers hebben dit betoog gemotiveerd door te stellen dat met het toestaan van wegen op de voor ‘Groen’ bestemde gronden feitelijk een andere bestemming op de gronden wordt gelegd. Naar de mening van eisers is sprake van een planologisch relevante wijziging van de bestemming, nu de wijziging er toe strekt een extra afrit op de rotonde mogelijk te maken, hetgeen een grote ruimtelijke impact heeft op de directe omgeving.
7. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels, bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij het plan aan te geven regels. De in artikel 3.3.3 van de planregels neergelegde afwijkingsbevoegdheid vindt haar grondslag in artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro.
Voor het, bij wijze van exceptieve toetsing, buiten toepassing laten van een planvoorschrift wegens strijd met dit artikel is slechts plaats indien de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid een wijziging van het gebruik mogelijk maakt die leidt tot een planologisch relevante wijziging van de bestemming, dan wel indien die bepaling voorziet in een afwijkingsmogelijkheid zonder enige beperking (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:242). 8. De rechtbank is met eisers van oordeel dat de in artikel 3.3.3 neergelegde afwijkingsmogelijkheid een gebruikswijziging mogelijk maakt die, gelet op vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van de ABRS van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:454), moet worden aangemerkt als een planologisch relevante wijziging van de voor “Groen” bestemde gronden. Toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid leidt er immers toe dat de op de rotonde voorziene groenstroken aan de zijde van de [straatnaam] voor een deel worden ingericht als rijbaan. Zonder die inrichting en dus zonder de met toepassing van artikel 3.3.3 van de planregels verleende omgevingsvergunning is het onmogelijk om met een motorvoertuig vanaf de rotonde de [straatnaam] in te rijden. De rechtbank is van oordeel dat aldus de bestemming ‘Groen’ van een deel van de rotonde feitelijk wordt gewijzigd in de bestemming ‘Verkeer’, op grond van welke bestemming de aanleg van de rijweg wel mogelijk is. Ondanks het feit dat de afwijking slechts ziet op een groenstrook van in totaal ongeveer 45 m², is deze wijziging naar het oordeel van de rechtbank in planologisch opzicht als relevant aan te merken. De planologische maatregel heeft immers een substantiële verkeersdrukte en toestroom van voertuigen (900 tot 1600 voertuigen) en bijbehorende last tot gevolg in met name de [straatnaam] en de [straatnaam] . De rechtbank acht dan ook termen aanwezig om artikel 3.3.3 van de planregels buiten toepassing te laten. 9. Het betoog van eisers slaagt dan ook reeds op deze grond, zodat de rechtbank niet toekomt aan de beoordeling van de overige door eisers aangevoerde beroepsgronden. Vorenstaande betekent dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wro. Het beroep is dan ook gegrond.
10. Gezien de aard van het geconstateerde gebrek leent dit zich naar het oordeel van de rechtbank evenwel voor herstel. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in dat geval in de gelegenheid stellen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen door te beoordelen of met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, en in het geval van een bevestigend antwoord een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, die vervolgens op de voet van artikel 6:19 van de Awb in deze procedure kan worden betrokken.
De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepaalt de rechtbank, mede gelet op het feit dat verweerder nader onderzoek zal moeten (laten) doen, op 2 maanden na verzending van deze uitspraak. Verweerder hoeft afdeling 3.4 van de Awb in dat geval niet toe te passen, nu partijen reeds uitvoerig in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijzen kenbaar te maken. Indien verweerder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak verklaart geen gebruik te maken van de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen of wanneer de termijn die voor het herstel is bepaald ongebruikt is verstreken, zal de behandeling van het beroep op de gewone wijze worden voortgezet.
11. De rechtbank neemt nog geen beslissing over de vergoeding van de door eisers gemaakte proceskosten. Zij wacht hiermee tot de einduitspraak op het beroep.