ECLI:NL:RBMNE:2017:1390

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
4728247
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst van opdracht en beëindiging daarvan in het kader van detacheringswerkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, aangeduid als [eiser], en de besloten vennootschap Harvey Nash B.V., hierna te noemen Harvey Nash. De zaak betreft een overeenkomst van opdracht waarbij [eiser] werkzaamheden verrichtte voor KPN via Harvey Nash. Het geschil draait om de vraag of de overeenkomst tussen [eiser] en Harvey Nash rechtsgeldig is beëindigd en of er een opzegtermijn in acht is genomen.

De eiser stelt dat de overeenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd en dat, indien er wel is opgezegd, dit in strijd is met de opzegtermijn zoals vastgelegd in de raamovereenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de beëindiging van de overeenkomst van rechtswege heeft plaatsgevonden, omdat de overeenkomst tussen Harvey Nash en KPN, de opdrachtgever van [eiser], was geëindigd. De kantonrechter heeft daarbij de bepalingen van de raamovereenkomst en de deelovereenkomst tussen partijen in overweging genomen.

De rechter oordeelt dat de uitleg van de overeenkomst in het voordeel van [eiser] moet uitvallen, omdat de bepalingen over beëindiging niet voldoende duidelijk waren en Harvey Nash als de economisch sterkere partij verantwoordelijk is voor eventuele onduidelijkheden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Harvey Nash [eiser] moet vergoeden voor de schade die is ontstaan door het niet in acht nemen van de opzegtermijn, en heeft Harvey Nash veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.907,32, vermeerderd met wettelijke rente.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke contractuele afspraken en de verantwoordelijkheden van partijen in een detacheringsrelatie, vooral wanneer er sprake is van een economisch zwakkere partij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 4728247 UC EXPL 16-390 PK/1097
Vonnis van 29 maart 2017
inzake
de vennootschap onder firma
[eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.W. Fakiri,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Harvey Nash B.V.,
gevestigd te Maarssen,
verder ook te noemen Harvey Nash,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.M. van Dijk.
Het verdere verloop van de procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 14 september 2016
– de akte van [eiser] van 12 oktober 2016
– de akte van Harvey Nash van 23 februari (de kantonrechter leest: november) 2016
– de nadere akte, tevens houdende verzoek ex artikel 843a Rv tevens vermeerdering van eis van [eiser] van 21 december 2016
– de akte van Harvey Nash van 25 januari 2017.
1.2. Hierna is uitspraak bepaald.

2.Het geschil

[eiser] heeft haar eis in haar akte van 21 december 2016 als volgt vermeerderd:
meer subsidiair:
  • te verklaren voor recht dat de overeenkomst tussen partijen niet door middel van een opzegging tot een eind is gekomen, voor zover er wel is samen opgezegd dan is de opzegging in strijd met artikel 2.4 van de raamovereenkomst en de deelovereenkomst;
  • Harvey Nash te veroordelen tot betaling van € 20.025,-- dan wel € 14.318,40;
  • zowel primair, subsidiair als meer subsidiair: met veroordeling van Harvey Nash tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 1011,58 alsmede in de proceskosten inclusief de nakosten.

3.De nadere standpunten van partijen

3.1.
In het tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld om een nadere toelichting te geven op haar standpunt dat zij, [eiser] , zich kan beroepen op de opzegbepalingen uit de deel- en raamovereenkomst en dat Harvey Nash de overeenkomst niet vóór 1 juni 2015 heeft opgezegd.
3.2.
[eiser] voert samengevat het volgende aan.
Ter comparitie is namens haar verklaard dat zij artikel 2.3 van de raamovereenkomst niet zo heeft geïnterpreteerd dat de deelovereenkomst zonder (goede) reden op ieder moment beëindigd kon worden. Verder stelt zij dat Harvey Nash dient te bewijzen dat de overeenkomst tussen KPN Harvey Nash is geëindigd. Daartoe dient Harvey Nash de opzegbrief van KPN over te leggen en zo nodig dient die overlegging op de voet van artikel 843a Rv te worden bevolen. Wellicht diende KPN een opzegtermijn in acht te nemen of is [eiser] vervangen door andere zzp'er zonder dat de hoofdovereenkomst tussen KPN Harvey Nash is geëindigd. Zolang niet bewezen is dat de overeenkomst tussen KPN-en Harvey Nash op de voet van artikel 2.3 van de raamovereenkomst tussen Harvey Nash en [eiser] is geëindigd, dient ervan te worden uitgegaan dat de deelovereenkomst tussen Harvey Nash en [eiser] op de voet van artikel 2.4 van de raamovereenkomst is geëindigd, en dat Harvey Nash een opzegtermijn in acht had moeten nemen.
Subsidiair voert [eiser] aan dat de opzegging door Harvey Nash zonder inachtneming van een opzegtermijn (naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid) onaanvaardbaar is; hierbij zijn volgens haar de volgende omstandigheden van belang: [eiser] zou 24 uur per week werken, de overeenkomst liep tot 31 juli 2015, de vennoten van [eiser] zijn zzp'ers, gedurende de looptijd van de overeenkomst heeft [eiser] geen andere opdrachten aangenomen en [eiser] was (voor haar inkomsten) afhankelijk van deze opdracht.
3.3.
Harvey Nash brengt hier het volgende tegen in.
De overeenkomst is niet opgezegd (artikel 2.
4van de raamovereenkomst tussen Harvey Nash [eiser] ) maar eindigde van rechtswege (artikel 2.
3). Hierbij geldt dat de reden van de beëindiging niet relevant is. Artikel 2.3 van de raamovereenkomst bepaalt immers:
"De deelovereenkomst eindigt van rechtswege, zonder dat daarvoor opzegging is vereist, indien en zodra de overeenkomst tussen Harvey Nash en haar opdrachtgever op grond waarvan de deelovereenkomst met Opdrachtnemer werd overeengekomen,om welke reden dan ook(onderstreping kantonrechter
), eindigt".
Voorts is volgens Harvey Nash van belang dat met betrekking tot de mogelijkheid van onmiddellijke tussentijdse beëindiging in voormeld artikel 2.3 was opgenomen:
"Opdrachtnemer( [eiser] , kantonrechter)
realiseert zich dat dit met zich mee kan brengen dat hij zonder opzegtermijn geconfronteerd kan worden met een plotseling einde van de deelovereenkomst. Dit risico is, gelet op de branche waarin partijen werkzaam zijn, en de positie die Harvey Nash bekleedt, onvermijdelijk".
De mogelijkheid van een abrupte beëindiging was dus uitdrukkelijk overeengekomen.
Verder stelt Harvey Nash dat de brief van 3 juni 2015 een bevestiging is van de beëindiging van rechtswege en niet aangemerkt kan worden als een opzegging. Voorts had KPN [eiser] in het gesprek op 29 mei 2015 al van het onmiddellijke einde van de opdracht op de hoogte gebracht. Harvey Nash betwist dat zij de overeenkomst tussen haar en KPN in het geding zou moeten brengen. [eiser] is bij die overeenkomst geen partij, en die overeenkomst vormt ook geen onderdeel van de tussen Harvey Nash en [eiser] gesloten overeenkomsten. Harvey Nash heeft bij akte 2 automatisch gegenereerde meldingen in het onlinesysteem van KPN van 29 mei en 30 mei 2015 overgelegd.
3.4.
Met betrekking tot de in artikel 2.4 raamovereenkomst opgenomen opzegmogelijkheid heeft Harvey Nash toegelicht dat deze mogelijkheid is opgenomen voor andere situaties dan de beëindiging van de overeenkomst tussen KPN en Harvey Nash, bijvoorbeeld als Harvey Nash de deelovereenkomst met haar [eiser] tussentijds wil kunnen opzeggen wegens omstandigheden gelegen in de relatie tussen haar [eiser] . Hierbij kan worden gedacht situaties waarin discussies ontstaan over bijvoorbeeld facturering of uren verantwoording.
3.5.
Harvey Nash stelt verder dat [eiser] zichzelf als een kleine zelfstandige presenteert, maar dat dit nuancering verdient: [eiser] is een ervaren professional. Dit blijkt uit haar website. Bij het aangaan van de overeenkomsten heeft zij geen vragen gesteld over artikel 2.3 van de raamovereenkomst. Ter zitting is namens haar verklaard dat dat artikel is doorgenomen en gelezen voordat de overeenkomst is ondertekend. Het gaat om een standaardbeding dat Harvey Nash noodzakelijkerwijs met al haar opdrachtnemers aangaat. Dat [eiser] in de bewuste periode geen andere opdrachten heeft aanvaard komt voor haar risico. De opdracht is aangegaan voor 24 uur per week en het stond [eiser] vrij om daarnaast elders klussen aan te nemen en werk uit te voeren.
Het is onjuist dat een beëindiging van rechtswege op grond van artikel 2.3 van de raamovereenkomst pas aan de orde kan zijn zodra de algehele samenwerking (de hoofdovereenkomst) tussen Harvey Nash eindigt. Voor de inzet van iedere professional wordt een nadere overeenkomst gesloten met startdatum, einddatum en tariefstelling. Uitsluitend deze laatste overeenkomst is bedoeld in artikel 2.3 van de raamovereenkomst tussen Harvey Nash en [eiser] , en alleen deze nadere overeenkomst is door KPN beëindigd. Dit volgt ook uit de formulering van artikel 2.3, dat bepaalt dat de deelovereenkomst van rechtswege eindigt indien en zodra de overeenkomst tussen Harvey Nash en haar opdrachtgever
op grond waarvan de deelovereenkomst met de opdrachtnemer werd overeengekomen(onderstreping kantonrechter), eindigt. [eiser] miskent dat er voor haar geen werk meer was bij KPN op het moment dat KPN de terbeschikkingstelling per direct beëindigde. Het voortbestaan van de overeenkomst tussen Harvey Nash en [eiser] zou vanaf dat moment een lege huls zijn. Om die reden is artikel 2.3 in de raamovereenkomst opgenomen.
De hoofdovereenkomst tussen KPN en Harvey Nash bestaat onverkort, en is in deze zaak niet relevant. Harvey Nash verzet zich tegen toewijzing van de vordering op grond van artikel 843a Rv: de hoofdovereenkomst tussen haar KPN is in deze zaak niet relevant. Ook de inhoud van de deelovereenkomst tussen haar en KPN is niet relevant. Beide overeenkomsten bevatten vertrouwelijke gegevens, zoals de tariefstelling, zodat Harvey Nash er belang bij heeft deze niet het geding te hoeven brengen.
3.6.
[eiser] erkent dat KPN aan haar op 29 mei 2015 heeft meegedeeld dat de overeenkomsten worden beëindigd, maar dat brengt volgens haar nog niet mee dat de hoofdovereenkomst tussen KPN en Harvey Nash is geëindigd.
4. De verdere beoordeling
4.1.
De kantonrechter overweegt het volgende.
[eiser] stelt dat zij de overeenkomst niet aldus heeft begrepen dat deze op de voet van artikel 2.3 van de raamovereenkomst zonder (goede) reden op ieder moment beëindigd kon worden, en zij maakt aanspraak op inachtneming van de opzegtermijn van artikel 2.4 van de raamovereenkomst.
Bij de uitleg van een schriftelijk contract zijn telkens van beslissende betekenis alle omstandigheden van het concrete geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. De kantonrechter acht in dit geval de volgende omstandigheden van belang:
Uit de processtukken blijkt dat [eiser] en KPN na onderhandelingen op hoofdlijnen overeenstemming hadden bereikt over duur (van 20 april 2015 tot 31 juli 2015), omvang (24 uur per week) en uurtarief (€ 95,--) van door [eiser] ten behoeve van KPN te verrichten marketingwerkzaamheden, en dat [eiser] vervolgens op 14 april 2015 van Harvey Nash per e-mail vernam dat KPN Harvey Nash had verzocht de financiële en contractuele afhandeling verder af te ronden:
"Dit houdt in dat Harvey Nash een contract met uw onderneming dient op te stellen en de uitbetaling van uw facturen richting onderneming zal verzorgen". In die e-mail was tevens vermeld dat [eiser] gewerkte uren in het tijdregistratiesysteem van KPN diende te registreren. In de verhouding tussen KPN en [eiser] is Harvey Nash er op het laatste moment dus door KPN
"tussengeschoven". Niet is gesteld of gebleken dat KPN hiervoor een verklaring heeft gegeven.
[eiser] beroept zich erop dat haar beide vennoten zzp'ers zijn en dat zij wel met de aan haar voorgelegde overeenkomst akkoord diende te gaan
"vanwege de positie waarin zij verkeerde", naar de kantonrechter begrijpt: als economisch (veel) zwakkere partij tegen het veel grotere KPN. Volgens Harvey Nash is [eiser] echter een ervaren professional, waartoe zij verwijst naar de website van [eiser] . Voor het overige heeft zij deze stelling niet onderbouwd. Gelet op het feit dat uit het uittreksel van het Handelsregister blijkt dat binnen [eiser] slechts 2 personen werkzaam zijn (naar de kantonrechter aanneemt: de beide vennoten), kan inderdaad geconcludeerd worden dat [eiser] tegenover KPN (en Harvey Nash) als de economisch (veel) zwakkere partij dient te worden aangemerkt.
[eiser] stelt dat zij de betreffende bepalingen (artikel 2.3 en artikel 2.4 van de raamovereenkomst) heeft doorgelezen, Harvey Nash stelt dat [eiser] daarover geen vragen heeft gesteld. De kantonrechter leidt hieruit af i) dat partijen niet over (de strekking van) deze bepalingen hebben onderhandeld en ii) dat Harvey Nash daarover geen uitleg van [eiser] heeft gegeven, en dus ook niet duidelijk heeft gemaakt voor welke situatie artikel 2.3 (de beëindiging per direct van rechtswege) was opgenomen en voor welke situatie artikel 2.4 (beëindiging met inachtneming van een opzegtermijn). Gelet op de vérstrekkende gevolgen voor [eiser] van de door Harvey Nash bepleite strekking van artikel 2.3 had dit laatste wel op de weg van Harvey Nash gelegen.
De raamovereenkomst en de deelovereenkomst met [eiser] zijn door Harvey Nash opgesteld. Eventuele onduidelijkheden komen daarom voor haar risico, mede gelet op het feit dat zij als de economisch (veel) sterkere partij is aan te merken. De verhouding tussen artikel 2.3 en artikel 2.4 is zo’n onduidelijkheid.
De gekozen constructie heeft tot gevolg dat het voor [eiser] praktisch onmogelijk, of op zijn minst veel moeilijker, is gemaakt om eventuele geschillen tussen haar en KPN over de (kwaliteit van de) uitvoering van de opdracht aan de rechter voor te leggen, zeker indien de door Harvey Nash bepleite uitleg van artikel 2.3 van de raamovereenkomst wordt gevolgd. Uit de opmerking van Harvey Nash ter comparitie dat het haar bekend was dat KPN onder andere niet tevreden was over [eiser] omdat de deadlines niet gehaald werden leidt de kantonrechter af dat laatstbedoelde situatie zich hier ook daadwerkelijk heeft voorgedaan.
De overeenkomst verplichtte [eiser] tot in ieder geval 31 juli 2015 minimaal 24 uur per week werkzaamheden van KPN te verrichten. Zij diende dus voor deze werkzaamheden steeds iemand beschikbaar te hebben.
Volgens Harvey Nash is de overeenkomst tussen haar en [eiser] van rechtswege geëindigd, omdat
"de overeenkomst"tussen haar en KPN is geëindigd. Volgens [eiser] is met die
"overeenkomst"bedoeld de algehele samenwerkingsovereenkomst tussen Harvey Nash en KPN, volgens Harvey Nash is dat alleen de overeenkomst tussen haar en KPN die strekt tot het inzetten van [eiser] . De tekst van artikel 2.3 van de raamovereenkomst noopt naar het oordeel van de kantonrechter niet tot de door Harvey Nash bepleite uitleg.
"(D)e overeenkomst tussen Harvey Nash en (KPN) op grond waarvan de deelovereenkomst met ( [eiser] ) werd overeengekomen"kan evengoed slaan op de algehele samenwerkingsovereenkomst tussen Harvey Nash en KPN als op de overeenkomst die specifiek betrekking heeft op de inschakeling via Harvey Nash van [eiser] ten behoeve van KPN. Harvey Nash heeft niet uiteengezet dat zij de door haar bepleite uitleg van deze bepaling met [eiser] heeft besproken.
Ook overigens heeft Harvey Nash geen enkel inzicht gegeven in de contractuele relatie tussen haar en KPN. Zij weigert zelfs expliciet dit te doen door zich te verzetten tegen de vordering op grond van artikel 843a Rv.
4.2.
Gelet op deze omstandigheden brengt een redelijke uitleg van de raamovereenkomst mee dat het [eiser] niet duidelijk had behoren te zijn dat Harvey Nash geen opzegtermijn in acht had behoren te nemen indien KPN niet tevreden was over de werkzaamheden. De bepaling in de raamovereenkomst, dat [eiser] zich realiseert dat zij geconfronteerd kan worden met een plotseling einde van de deelovereenkomst, is naar oordeel van de kantonrechter van onvoldoende gewicht voor een ander oordeel.
4.3.
Ook indien omtrent de uitleg van de raamovereenkomst anders zou moeten worden geoordeeld, had de in artikel 2.3 van de raamovereenkomst neergelegde regeling buiten toepassing moet blijven, en had Harvey Nash een opzegtermijn in acht moeten nemen. [eiser] heeft zich erop beroepen dat het standpunt van Harvey Nash naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [eiser] heeft daarvan de stelplicht en bewijslast, maar Harvey Nash heeft een verzwaarde stelplicht. Het initiatief van de beëindiging kwam immers van KPN, niet de contractspartij van [eiser] maar van Harvey Nash.
Bij een dergelijk beroep op de onaanvaardbaarheid dient de rechter de nodige terughoudendheid betrachten.
Gelet op de vérstrekkende gevolgen voor [eiser] had het naar het oordeel van de kantonrechter op de weg van Harvey Nash als goed opdrachtgever gelegen om op zijn minst contact met KPN op te nemen omtrent de reden van beëindiging en te zoeken naar een eventuele andere oplossing. Harvey Nash heeft hieromtrent niets gesteld, zij weigert zelfs ieder inzicht in de contractuele verhouding tussen haar KPN. Zoals gezegd heeft zij slechts als doorgeefluik voor de beëindiging door KPN gefungeerd en zich voor het overige aan iedere verantwoordelijkheid onttrokken. Zij heeft hiermee mitsdien niet aan haar verzwaarde stelplicht voldaan. [eiser] beroept zich daarom terecht op dat het beroep van Harvey Nash op het einde van rechtswege van de overeenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De geldende opzegtermijn
4.4.
Artikel 2.4 van de mantelovereenkomst bepaalt dat de deelovereenkomst slechts kan worden opgezegd tegen het einde van de kalendermaand, en dat deze termijn een maand bedraagt tenzij in de deelovereenkomst anders is vermeld. In artikel 2 van de deelovereenkomst is bepaald dat in afwijking van artikel 2.4 van de raamovereenkomst een opzegtermijn van 2 weken geldt. Van de bepaling dat opzegging moet geschieden tegen het einde van de kalendermaand is niet afgeweken.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat zowel indien als datum van opzegging moet worden uitgegaan van 29 mei 2015 als van 3 of 4 juni 2015, de opzegtermijn eindigt op 30 juni 2015. [eiser] heeft dus recht op 4,4 weken × 24 uur × € 95,-- = € 10.032,.
[eiser] vordert voorts wettelijke rente, zonder te vermelden wanneer haar vordering opeisbaar is geworden. Harvey Nash heeft hierover ook niets opgemerkt. De kantonrechter zal de wettelijke rente daarom toewijzen vanaf 30 augustus 2015 tot de voldoening.
De buitengerechtelijke kosten
4.6.
[eiser] heeft een bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd van € 1.011,58. Harvey Nash heeft daartegen onder meer aangevoerd dat het niet gaat om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, en dat deze kosten daarom moeten worden afgewezen. Uit de stukken blijkt echter dat de gemachtigde van [eiser] met Harvey Nash heeft gecorrespondeerd en in dat kader twee inhoudelijke brieven heeft geschreven. Toewijzing van de buitengerechtelijke kosten aan de hand van het tarief dat geldt voor het toegewezen bedrag is daarom redelijk: € 875,32.
Slotsom
4.7.
Harvey Nash zal worden veroordeeld om [eiser] te betalen € 10.032,-- + € 875,32 = € 10.907,32, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 10.032,-- vanaf 30 augustus 2015 tot de voldoening, en met veroordeling van Harvey Nash in de proceskosten, welke (aan de hand van het toegewezen bedrag) worden begroot op:
  • dagvaarding € 94,19
  • vastrecht € 471,--
  • Salaris gemachtigde
  • totaal € 1.465,19.
Op de vordering op grond van artikel 843 aan Rv hoeft niet meer te worden beslist. Dit geldt ook voor de gevorderde verklaringen voor recht, bij de beoordeling waarvan [eiser] geen belang meer heeft.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt Harvey Nash om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 10.907,32, te vermeerderen met wettelijke rente over € 10.032,-- vanaf 30 augustus 2015 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt Harvey Nash tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.465,19, waarin begrepen € 900,-- aan salaris gemachtigde;
5.3.
veroordeelt Harvey Nash, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100, aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2017.