ECLI:NL:RBMNE:2017:1311

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 maart 2017
Publicatiedatum
16 maart 2017
Zaaknummer
16/652910-16 en 13/000139-16 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling van een politieagent en andere verkeersdelicten

Op 16 maart 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man uit Utrecht. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling van een politieagent, het negeren van een stopteken, en het veroorzaken van gevaar op de weg. De zaak kwam voort uit een incident op 17 november 2016, waarbij de verdachte met hoge snelheid op een politieagent inreed die hem een stopteken gaf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, en een rijontzegging van 12 maanden. De verdachte werd als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, wat invloed had op de strafmaat. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de politieagent, die door het verzet van de verdachte een ernstig letsel aan zijn sleutelbeen had opgelopen. De rechtbank nam ook de aanbevelingen van de reclassering en psycholoog mee in haar overwegingen, waarbij behandeling en begeleiding van de verdachte noodzakelijk werden geacht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/652910-16 en 13/000139-16 (tul) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 16 maart 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1993] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] [woonplaats] ,
preventief gedetineerd in P.I. Nieuwegein.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 2 maart 2017. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. W.J. Ausma, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie en van hetgeen verdachte en diens raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
primair:op 17 november 2016 te Utrecht heeft geprobeerd [aangever] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland, te doden door met opzet met zijn auto met hoge snelheid op die [aangever] in te rijden.
Subsidiair: op 17 november 2016 te Utrecht heeft geprobeerd [aangever] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door met opzet met zijn auto met hoge snelheid op die [aangever] in te rijden.
Meer subsidiair:op 17 november 2016 te Utrecht [aangever] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door opzettelijk met zijn auto met hoge snelheid op hem in te rijden.
ten aanzien van feit 2:
op 17 november 2016 te Utrecht een gevaar op de weg heeft veroorzaakt door als bestuurder van een personenauto op de openbare weg een stopteken te negeren en vervolgens met hoge snelheid een auto in te halen waardoor een aanrijding is ontstaan waardoor de bestuurder van dat andere voertuig letsel heeft en er schade is ontstaan, waarna verdachte door rood is gereden.
ten aanzien van feit 3:
op 17 november 2016 als bestuurder van een personenauto de plaats van het ongeval heeft verlaten terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aan een ander ( [A] en [B] ) letsel of schade was toegebracht.
ten aanzien van feit 4:
op 17 november 2016 te Utrecht zich met geweld heeft verzet tegen [aangever] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland, door bij zijn aanhouding zijn armen en zijn lichaam los te trekken, ten gevolge waarvan een sleutelbeen van [aangever] uit de kom is geraakt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 1 subsidiair, feit 2, feit 3 en feit 4 gelet op de aangiftes, de verklaringen van de verbalisanten en de geneeskundige verklaring van aangever [aangever] . Ten aanzien van het primair tenlastegelegde onder feit 1 verzoekt de officier van justitie de verdachte vrij te spreken. In het dossier zijn onvoldoende aanwijzingen op grond waarvan de aanvaarding van verdachte van de aanmerkelijke kans op het intreden van de dood vastgesteld kan worden. Zo is niet vastgesteld hoe hard verdachte reed en of de kans aanmerkelijk was dat zijn handelen de dood tot gevolg zou kunnen hebben.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken voor het primair en subsidiair tenlastegelegde onder feit 1, omdat verdachte niet de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever [aangever] zwaar lichamelijk letsel zou bekomen dan wel zou overlijden. Het is onduidelijk hoe hard verdachte reed. Daarnaast heeft verdachte aangever niet gezien en is hij niet bewust op hem ingereden. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de verdediging geen verweer gevoerd. De verdediging stelt zich ten aanzien van feit 4 op het standpunt dat het opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel ontbreekt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De vrijspraak
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde onder feit 1, de poging doodslag. Voor een bewezenverklaring van een poging doodslag moet verdachte op zijn minst genomen de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat verbalisant [aangever] door zijn toedoen zou komen te overlijden. Dat deze kans aanmerkelijk is geweest, kan de rechtbank niet vaststellen nu de omstandigheden waaronder verdachte met zijn auto op de verbalisant is afgereden, zoals wat de snelheid was waarmee verdachte in de straat reed en met welke snelheid hij uiteindelijk op de aangever is afgereden, niet uit het dossier kunnen worden afgeleid.
4.3.2.
De feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Op 17 november 2016 was verbalisant [aangever] (hierna: aangever) werkzaam in politie-uniform. Omstreeks 14:56 uur bevond aangever zich in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening op de 1e Daalsedijk te Utrecht nabij de kruising met de Berkstraat. Aangever zat met zijn collega [verbalisant] in het dienstvoertuig toen aangever een vermoedelijke drugsdeal zag plaatsvinden. Aangever zag dat een hem bekende vrouwelijke harddrugsgebruikster contact had met de bestuurder van een grijze Ford Fiesta, voorzien van het kenteken [kenteken] . Aangever stapte uit zijn dienstvoertuig en gaf, staande midden op de weg, de bestuurder van de grijze Ford (hierna: verdachte) een stopteken. Toen de auto op een afstand van ongeveer 4 à 5 meter was, trapte verdachte vol zijn gas in, waardoor het voertuig met verhoogde snelheid zonder te stoppen of te remmen op aangever af kwam rijden. [2] Aangever riep met luide stem dat verdachte moest stoppen. Aangever zag dat verdachte niet op zijn stopteken en geschreeuw reageerde en hierbij nog steeds in zijn richting reed. Aangever kon nog maar net opzij springen. Verdachte maakte geen enkele stuurbeweging om aangever te kunnen ontwijken. [3]
Verbalisant [verbalisant] zag dat aangever uit het dienstvoertuig stapte, midden op de weg ging staan en een stopteken gaf. [4] Zij zag dat verdachte stapvoets op aangever af kwam rijden. Zij zag dat verdachte aangever aankeek. Zij zag en hoorde vervolgens dat verdachte een hoop gas gaf en met hoge snelheid op aangever af reed. Zij hoorde dat de auto op dat moment veel toeren maakte. Zij hoorde aangever met luide stem roepen ‘stoppen’. Zij zag dat aangever maar net naar links kon springen waardoor de auto hem op een haar na niet raakte. [5]
Ten aanzien van feit 4
Uiteindelijk was het verbalisant [aangever] en verbalisant [verbalisant] gelukt om bij de verdachte te komen
.Verbalisant [aangever] zag dat verbalisant [verbalisant] het dienstvoertuig schuin voor de auto van verdachte stil had gezet. [6] Toen verbalisant [aangever] bij het rechterportier stond trok hij deze snel open om de verdachte aan te houden. Verbalisant [aangever] zag dat verdachte op de bestuurderstoel zat, met een draaiende motor van de auto. Verbalisant [aangever] riep naar verdachte dat hij was aangehouden en pakte hem bij zijn rechterarm vast. Hij trok de rechterarm van verdachte in zijn richting ten einde hem onder controle te krijgen en te voorkomen dat hij weg kon rijden. Verbalisant [aangever] trok de verdachte toen in de richting van de bijrijdersstoel. Hij zag en voelde dat verdachte op dat moment zijn rechterarm in de tegenovergestelde richting trok als dat hij hem trachtte te bewegen. Hij voelde dat verdachte hierbij behoorlijk zijn kracht gebruikte. Hij pakte verdachte bij zijn kraag vast en trok verdachte in de richting van de bijrijders stoel. Hij voelde dat verdachte in de tegenovergestelde richting bewoog. Verbalisant bevond zich half liggend op de bijrijdersstoel. Verbalisant [aangever] merkte dat verdachte zich nog steeds met kracht aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken. Om het verzet van verdachte te staken heeft verbalisant [aangever] hem een stoot op zijn hoofd gegeven. Verbalisant [aangever] merkte dat verdachte nog steeds zijn verzet niet staakte. Hij merkte namelijk nog steeds dat hij in de tegenover gestelde richting bewoog dan waar hij hem trachtte te bewegen. Uiteindelijk lukte het verbalisant [aangever] om verdachte uit de auto te trekken. Toen verbalisant [aangever] met de verdachte uit de auto was gekomen bracht hij hem direct naar de grond. Toen verbalisant [aangever] met verdachte op de grond lag voelde hij dat verdachte zich nog steeds probeerde los te trekken. Hij voelde namelijk dat verdachte nog steeds zich naar een tegenovergestelde richting bewoog als dat hij hem trachtte te brengen. [7]
Verbalisant [aangever] kwam als eerste met zijn rechterschouder hard op de grond ten val. Op het moment van de val voelde hij iets in zijn rechterschouder knappen. Hij voelde direct een pijnlijke steek in zijn rechterschouder. [8] Verbalisant [aangever] heeft een bezoek gebracht aan het ziekenhuis om het letsel aan zijn schouder te laten bekijken door een arts. Hieruit bleek dat het sleutelbeen van de politieambtenaar ter hoogte van zijn borst uit de kom was geraakt. Dit betrof een zeldzame blessure die op een later tijdstip met een traumateam zou worden besproken. [9]
Uit een brief van orthopedisch chirurg Van der Pluim blijkt dat er bij [aangever] sprake is van posttraumatische artrose sternoclaviculaire gewricht rechts met mogelijk ook instabiliteit. [aangever] staat op de wachtlijst voor een operatie hieraan. [10]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
Op grond van bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde onder feit 1 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij geen politieagent op de straat heeft zien staan ongeloofwaardig. Het was immers klaarlichte dag, de politieagent stond in uniform in het midden van de straat, hij gaf een duidelijk stopteken en verdachte keek daarbij de politieagent aan. Verdachte reed eerst stapvoets in de richting van de politieagent en verhoogde op korte afstand zijn snelheid. Doordat de politieagent opzij sprong heeft er geen aanrijding plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gelet op deze uiterlijke verschijningvorm van zijn gedraging, voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij komt dat verdachte er niet van uit kon gaan dat de politieagent op tijd zou kunnen wegspringen. Op het moment dat een auto in botsing komt met een voetganger is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat daarvan zwaar lichamelijk letsel bij de voetganger het gevolg is. Door gas te geven, verbalisant aan te kijken en in rechte lijn op hem af te rijden, is het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat hieruit wordt afgeleid dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard.
De rechtbank acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 4 tenlastegelegde, te weten wederspannigheid met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Uit de verklaring van verbalisant [aangever] volgt dat verdachte zich bij zijn aanhouding heeft verzet Door het verzet van verdachte is is verbalisant [aangever] op de grond terecht gekomen waarbij zijn sleutelbeen uit de kom is geschoten. Verbalisant [aangever] ervaart hier nog steeds pijn van. Uit de medische stukken blijkt dat sprake is van een gecompliceerd trauma, voor herstel waarvan een operatie noodzakelijk is.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering -voor zover zij dit feit bewezen acht- volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de bevindingen van verbalisant [aangever] van 17 november 2016; [11]
- de bevindingen van verbalisant [verbalisant] van 17 november 2016; [12]
- de aangifte van [A] van 17 november 2016; [13]
- de bekennende verklaring van verdachte. [14]
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft dit feit bekend en de verdediging heeft geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering -voor zover zij dit feit bewezen acht- volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
- de aangifte van [A] van 17 november 2016; [15]
- de bekennende verklaring van verdachte. [16]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 17 november 2016 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] (hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn, verdachtes, auto vol gas gevend, is afgereden op die [aangever] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ten aanzien van feit 2:
op 17 november 2016, te Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg,
- een stopteken heeft genegeerd en
- met hoge snelheid heeft gereden en een voor hem, verdachte rijdende, personenauto, heeft ingehaald, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde voertuig en het andere voertuig, waarbij letsel aan personen is ontstaan en schade aan goederen is toegebracht, en
- door rood is gereden,
door welke gedragingen gevaar op die weg werd veroorzaakt.
ten aanzien van feit 3:
als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Utrecht op de Amsterdamsestraatweg, op 17 november 2016 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander te weten [A] en [B] letsel en schade was toegebracht.
Ten aanzien van feit 4:
op 17 november 2016 te Utrecht, zich met geweld heeft verzet tegen een ambtenaar, [aangever] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten bij de aanhouding van verdachte, door zijn armen en zijn lichaam met kracht te bewegen in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden, terwijl dit misdrijf en daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel te weten een sleutelbeen uit de kom bij die [aangever] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar als:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 2:overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
Ten aanzien van feit 3:overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Ten aanzien van feit 4:wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportages betreffende verdachte, van 10 februari 2017, opgemaakt door A. van der Donk, GZ-psycholoog. Dit rapport vermeldt -kort samengevat- dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijk stoornis van de geestvermogens, wel is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en afhankelijke trekken en zwakbegaafdheid. Dit beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte is mede door zijn zwakbegaafdheid, gebrekkige oordeelsvermogen en gebrekkige copingvaardigheden onvoldoende goed in staat geweest de implicaties van zijn handelen te overzien en dienovereenkomstig te handelen. Verdachte dient als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd te worden.
De rechtbank maakt de conclusies van voornoemde deskundige tot de hare en zal verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Er is anderszins geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder feit 1 subsidiair, feit 3 en feit 4 bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast heeft de officier van justitie de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van één jaar, met aftrek van het voorarrest, gevorderd.
Ten aanzien het door hem onder feit 2 bewezen geachte feit heeft de officier van justitie één maand hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegd voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest dan wel een gevangenisstraf met een groot voorwaardelijke deel en een lange proeftijd passend en geboden zijn. Verdachte wil graag naar huis en is bereid zich voor een groot gedeelte aan de voorwaarden van de reclassering te houden. De verdediging stelt zich op het standpunt dat een ambulante behandeling voldoende is en een klinische opname dus niet noodzakelijk is. Daarnaast stelt de verdediging dat verdachte een eigen woning heeft en dat een begeleid wonen plek beter aan iemand beschikbaar gesteld kan worden die die plek harder nodig heeft. Ten aanzien van de rijontzegging refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank, met de kanttekening om de duur van de ontzegging te matigen. Dat verzoek geldt ook voor de geëiste maand hechtenis ten aanzien van feit 2.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een sanctie en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van een politieagent in functie door met een auto met verhoogde snelheid op hem in te rijden, waarbij hij het stopteken van de politieagent negeerde. Vervolgens heeft verdachte een aanrijding met een andere personenauto, met daarin mensen die al op leeftijd waren, veroorzaakt en reed hij door rood om zich de vlucht mogelijk te maken. Tijdens zijn aanhouding heeft verdachte zich hevig verzet waarbij het sleutelbeen van de politieagent uit de kom is geraakt. Uit de overlegde brief van de kliniek blijkt dat de politieagent een evidente schade aan het gewricht heeft opgelopen die operatief verholpen dient te worden.
Door dusdanig te handelen heeft verdachte op ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de politieagent. Voorts moet worden aangenomen dat de verdachte met zijn tegen een ambtsdrager gerichte geweld in het bijzonder bij die functionarissen, maar ook in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid heeft versterkt. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 december 2016, waaruit blijkt dat hij op 23 februari 2016 is veroordeeld voor mishandeling en eenvoudige belediging van een ambtenaar, waarvoor verdachte ten tijde van het plegen van dit feit in een proeftijd liep.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het voornoemde Pro Justitia rapport waaruit blijkt dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijk stoornis van de geestvermogens, maar dat er wel sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale en afhankelijke trekken en zwakbegaafdheid. Verdachte kan niet goed in staat geacht worden om zelfstandig verandering aan te brengen in de geconstateerde problematiek. De factoren die naast zijn zwakbegaafdheid van belang kunnen zijn voor de kans op een recidive zijn onder meer een gebrekkig oordeelsvermogen, een beperkt probleeminzicht en het beperkte introspectief vermogen. Het geheel overziend wordt de kans op een herhaling van een soortgelijk delict bij ongewijzigde omstandigheden ingeschat als verhoogd. Vanuit forensisch oogpunt is behandeling geïndiceerd teneinde de kans op herhaling te minimaliseren. Een eerder opgelegd toezicht en behandeling bij Altrecht/Kade 17 is onvoldoende van de grond gekomen, mede omdat de diagnostiek nog niet volledig is afgerond. Geadviseerd wordt om verdachte, indien mogelijk, te verwijzen naar Atrecht/Kade 17 voor verdere diagnostiek en behandeling. De reclassering kan in het kader van een verplicht reclasseringscontact toezien op handhaven van de voorwaarden. Vanuit deze basis zal de begeleiding zich kunnen richten op enkele andere praktische zaken zoals hulp bij het vinden van een passende opleiding of toeleiding naar betaalde arbeid.
De rechtbank neemt dit advies van de psycholoog mee in haar overweging.
Voorts heeft de rechtbank gelet op het de verdachte betreffende reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 1 maart 2017 opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker, waaruit blijkt dat de zwakbegaafdheid van verdachte en zijn beperkte copingvaardigheden ten tijde van het tenlastegelegde een rol speelden. De reclassering onderschrijft het advies van de psycholoog dat nadere diagnostiek en ambulante behandeling inclusief een korte klinische opname noodzakelijk is om recidive in de toekomst te kunnen voorkomen en ziet hiervoor mogelijkheden middels een intensief behandeltraject als Topzorg van de Waag binnen een strikt kader van bijzondere voorwaarden. Dat verdachte hiervoor open staat wordt als een beschermende factor gezien. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog gemiddeld. Het beperkte inzicht van verdachte in zijn problematiek en zijn beperkte copingvaardigheden spelen hierbij een belangrijke rol.
De rechtbank neemt dit advies mee in haar overweging.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, het strafblad van verdachte en de strafmaat in soortgelijke zaken een gevangenisstraf en ontzegging van de rijbevoegd passend en geboden zijn. De rechtbank heeft bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder de jonge leeftijd van verdachte, zijn spijtbetuiging ter terechtzitting en de noodzaak van behandeling laten meewegen. De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal voor feit 1 subsidiair, feit 3 en 4 aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en oplegging van alle voorwaarden zoals deze door de reclassering geadviseerd zijn. De rechtbank acht het namelijk van groot belang dat duidelijk wordt welke problematiek bij verdachte speelt, ook als dat inhoudt dat verdachte klinisch dient te worden opgenomen, en dat hij passende zorg en hulp krijgt, ook in de vorm van begeleid wonen.
Daarnaast zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid opleggen voor de duur van 1 jaar. De rechtbank bepaalt dat de duur van deze ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Ten aanzien van de overtreding onder feit 2 legt de rechtbank een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren. Gelet op de strafoplegging voor de feiten 1, 3 en 4 acht de rechtbank oplegging van één maand hechtenis voor feit 2 niet op zijn plaats.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij vonnis van de politierechter te Amsterdam van 23 februari 2016, (parketnummer 13/000139-16) is verdachte een taakstraf van 80 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk opgelegd. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 45, 57, 181 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 176, 177, en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan
vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:poging tot zware mishandeling;
Ten aanzien van feit 2:overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
Ten aanzien van feit 3:overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
Ten aanzien van feit 4:wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 3 en feit 4:
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, te weten 5 maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich de dag na zijn vrijlating tussen 13:00 en 16:30 uur meldt bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde wordt hierbij geacht mee te werken aan het verlenen van toestemming voor het raadplegen van referenten zoals moeder en hulpverlenende instanties en het meewerken aan huisbezoeken;
  • meewerkt aan nadere diagnostiek en behandeling op basis van die diagnostiek bij de Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, ook indien dat inhoudt dat veroordeelde wordt verplicht tot een korte klinische opname voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling en/of opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • meewerkt aan verblijf in een instelling voor begeleid wonen, zulks ter beoordeling van de reclassering, daar te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • meewerkt aan het verkrijgen en behouden van een structurele dagbesteding in de vorm van werk en/of school, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ontzegtverdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 maanden.
Bepaalt dat de duur van deze ontzegging wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Ten aanzien van feit 2:
Ontzegtverdachte
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
3 maanden.
Bepaalt dat de ontzegging niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/000139-16
Wijst de vordering toe.
Gelast de tenuitvoerlegging van de door de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 23 februari 2016 opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Perrick, voorzitter,
mrs. C.A.M. van Straalen-Coumou en J.A. Spee, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Völkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2017.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 17 november 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] (hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland) van het leven te beroven, met dat opzet met zijn, verdachtes, auto met hoge snelheid, althans vol gas gevend, is ingereden/afgereden op die [aangever] , althans in de richting is gereden van die [aangever] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 17 november 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] (hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn, verdachtes, auto met hoge snelheid, althans vol gas gevend, is ingereden/afgereden op die [aangever] , althans in de richting is gereden van die [aangever] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 17 november 2016 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [aangever] (hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland) door feitelijkheden heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is hij, verdachte, opzettelijk met zijn, verdachtes, auto met hoge snelheid, althans vol gas gevend, ingereden/afgereden op voornoemde [aangever] , althans in de richting van die [aangever] gereden;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij, op of omstreeks 17 november 2016, te Utrecht, in de gemeente Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Amsterdamsestraatweg,
- een stopteken heeft genegeerd en/of
- met hoge snelheid heeft gereden en een voor hem, verdachte rijdende, personenauto, heeft ingehaald, ten gevolge waarvan een aanrijding is ontstaan tussen het door hem bestuurde voertuig en het andere voertuig, waarbij letsel aan personen is ontstaan en/of schade aan goederen is toegebracht, en/of
- door rood is gereden,
door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
3.
hij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Utrecht op/aan de Amsterdamsestraatweg, op of omstreeks 17 november 2016 de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan
een ander (te weten [A] en/of [B] )letsel en/of schade was toegebracht;
art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
4.
hij op of omstreeks 17 november 2016 te Utrecht, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [aangever] , hoofdagent van de politie Eenheid Midden-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten bij de aanhouding van verdachte, door zijn arm(en) en/of zijn lichaam met kracht te bewegen in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaar verdachte trachtte te geleiden, terwijl dit misdrijf en/of daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten een sleutelbeen uit de kom bij die [aangever] ten gevolge heeft gehad;
art 181 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende proces-verbaal, nr. PL0900-2016356957, bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering (pagina 1 tot en met 90). Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 17 november 2016, p. 5.
3.Proces-verbaal van bevindingen van [aangever] van 17 november 2016, p. 11.
4.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 17 november 2016, p. 8.
5.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 17 november 2016, p. 8.
6.Proces-verbaal van bevindingen van [aangever] van 17 november 2016, p. 11.
7.Proces-verbaal van bevindingen van [aangever] van 17 november 2016, p. 12.
8.Proces-verbaal van bevindingen van [aangever] van 19 november 2016, p. 58.
9.Proces-verbaal van bevindingen letsel [aangever] van 20 november 2016, p. 60.
10.Een geschrift, te weten een brief van de Sint Maartenskliniek van 21 februari 2017.
11.Proces-verbaal van bevindingen van [aangever] van 17 november 2016, p. 10 en 11.
12.Proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 17 november 2016, p. 8.
13.Proces-verbaal van aangifte van [A] van 17 november 2016, p. 13 en 14.
14.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 maart 2017.
15.Proces-verbaal van aangifte van [A] van 17 november 2016, p. 13 en 14
16.De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 2 maart 2017.