ECLI:NL:RBMNE:2017:1269

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
C/16/17/111 F
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsaanvraag door de Ontvanger van de Belastingdienst tegen een natuurlijke persoon met verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling

Op 3 februari 2017 heeft de Ontvanger van de Belastingdienst een verzoekschrift tot faillietverklaring ingediend tegen de heer [verweerder]. De rechtbank heeft verweerder op 8 februari 2017 geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen veertien dagen een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen. Tijdens de zitting op 28 februari 2017 heeft de rechtbank besloten dat verweerder tot 16.00 uur de gelegenheid had om een dergelijk verzoek in te dienen. De advocaat van verweerder heeft echter op diezelfde dag telefonisch laten weten dat er geen verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zou worden ingediend.

De rechtbank heeft vervolgens de beoordeling van het faillissementsverzoek voortgezet. Verweerder heeft erkend dat er een opeisbare vordering van € 263.092,00 bestaat, maar betwist dat hij in een toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Hij stelde dat de hypotheeklasten van zijn woning tijdig worden betaald en dat er geen pluraliteit van schuldeisers is. De rechtbank oordeelde echter dat de tijdige betaling van de hypotheeklasten geen beletsel vormt voor het aannemen van een steunvordering en dat er wel degelijk sprake is van een toestand van te hebben opgehouden te betalen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet in staat is om zijn schulden te voldoen en dat het faillissementsverzoek niet misbruik van recht oplevert. De rechtbank heeft het verzoek tot faillietverklaring toegewezen en verweerder in staat van faillissement verklaard. Mr. P.J. Neijt is benoemd tot rechter-commissaris en mr. R.H. Smink tot curator. Dit vonnis is uitgesproken op 28 februari 2017.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
Locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/17/111 F
Vonnis op grond van artikel 1 Fw (verzoek tot faillietverklaring) d.d. 28 februari 2017
in de zaak van
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST/MIDDEN-EN KLEINBEDRIJF,
gevestigd te Utrecht,
verzoeker,
advocaat mr. E.E. Schipper,
tegen
de heer
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. C.H.J. van der Maas.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft een verzoekschrift tot faillietverklaring van verweerder op 3 februari 2017 bij de rechtbank ingediend.
1.2.
De griffier van deze rechtbank heeft verweerder bij brief van 8 februari 2017 kennis gegeven dat hij binnen veertien dagen na de dag van dagtekening van die brief een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kan indienen.
1.3.
Op 16 februari 2017 is ter griffie ontvangen een faxbericht van de advocaat van verweerder. In het faxbericht is vermeld dat primair tegen het verzoek tot faillietverklaring verweer zal worden gevoerd en subsidiair, voor het geval de rechtbank het te voeren verweer passeert, verweerder een beroep doet op toepassing van de WSNP.
1.4.
Het verzoekschrift is behandeld tijdens een zitting van deze rechtbank achter gesloten deuren van 28 februari 2017. Verschenen zijn mevrouw mr. [A] namens de Belastingdienst, verweerder en zijn advocaat. Mr. [A] heeft mede het woord gevoerd aan de hand van de pleitnota die zij ter terechtzitting heeft overgelegd.
1.5.
De rechter heeft naar aanleiding van het verweer als vermeld onder 1.3 ter terechtzitting bepaald dat verweerder na het sluiten van de behandeling tot de middag 16.00 uur de gelegenheid heeft om een verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling in te dienen. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat voor dit tijdstip geen beslissing zal worden gegeven omtrent de vraag of verweerder in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen. De rechter heeft verweerder meegedeeld dat, indien verweerder vóór 16.00 uur geen verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling indient, de rechtbank op het faillissementsverzoek zal beslissen.
1.6.
De advocaat van verweerder heeft de griffie van de rechtbank op 28 februari 2017 voor 16.00 uur telefonisch meegedeeld dat verweerder geen verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal indienen. Derhalve zal de rechtbank op het faillissementsverzoek beslissen.

2.De beoordeling

2.1.
Verweerder betwist niet dat verzoeker vanwege onbetaald gelaten belastingaanslagen inkomstenbelasting over 2012 tot en met 2015, omzetbelasting en premies Zorgverzekeringswet een opeisbare vordering van € 263.092,00 heeft. Van het vorderingsrecht van verzoeker is daarom summierlijk gebleken.
2.2.
Volgens verweerder is echter geen sprake van een toestand van te hebben opgehouden te betalen. De enige door verzoeker aangevoerde steunvordering heeft betrekking op een door ING Bank aan verweerder verstrekte geldlening ten aanzien van de woning van verweerder van in totaal € 395.000,00. De hypotheeklasten die daaruit voortvloeien worden volgens verweerder steeds tijdig betaald, zodat deze schuld aan ING Bank niet als steunvordering kan worden aangemerkt. Van een pluraliteit van schuldeisers is derhalve geen sprake en daarmee evenmin van een toestand van te hebben opgehouden te betalen, aldus verweerder.
2.3.
Anders dan verweerder stelt, vormt de omstandigheid dat verweerder tijdig de hypotheeklasten betaalt, geen beletsel om zijn schuld aan ING Bank als steunvordering aan te merken. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook aan het pluraliteitsvereiste voldaan. Vervolgens komt de vraag aan de orde of verweerder in de toestand verkeert van te hebben opgehouden te betalen. Die vraag wordt bevestigend beantwoord. Door verzoeker is gesteld dat een aantal gefailleerde vennootschappen, waar verweerder (al dan niet indirect) aandeelhouder en bestuurder van is geweest, grote vorderingen op verweerder heeft uit hoofde van een rekening-courant verhouding, maar dat de curator (nog) niet tot inning is overgegaan wegens gebrek aan verhaal bij verweerder. Verweerder heeft deze stelling niet betwist. Daarnaast is ter zitting komen vast te staan dat verweerder de sinds 2015 opeisbare vordering van verzoeker geheel onbetaald heeft gelaten. Eerst onder druk van een beslaglegging door de belastingdienst, heeft verweerder verzoeker een betalingsvoorstel gedaan, waarmee binnen een looptijd van drie jaren de schuld nog niet eens gehalveerd zou kunnen worden, zonder enige vorm van zekerheid voor de nakoming daarvan. Volgens verweerder diende de rest van de schuld aan verzoeker na die drie jaren te worden kwijtgescholden. Dat verweerder tot nakoming van deze voorgestelde regeling in staat zou zijn, is op geen enkele wijze geconcretiseerd. Los daarvan, kan uit dit voorstel worden afgeleid dat verweerder niet in staat is om de vordering van verzoeker binnen afzienbare termijn te voldoen naast de betaling van zijn hypotheeklasten, laat staan dat hij de vorderingen van de gefailleerde vennootschappen kan voldoen.
2.4.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, verkeert verweerder naar het oordeel van de rechtbank in een toestand van te hebben opgehouden te betalen.
2.5.
Verweerder heeft subsidiair gesteld dat verzoeker door een faillissementsverzoek in te dienen, misbruik maakt van recht nu dat recht niet bedoeld is “om de onderneming van verweerder stop te zetten”, zoals verzoeker ter zitting heeft gesteld. Verzoeker heeft daarop aangegeven dat het faillissementsverzoek bedoeld is om het verder oplopen van belastingschulden te voorkomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat een valide en rechtens te respecteren belang. Ook kan niet worden gezegd dat verzoeker lichtvaardig van zijn recht tot indienen van een faillissementsverzoek gebruik heeft gemaakt. Van misbruik van recht is dan ook geen sprake. Het subsidiaire verweer wordt verworpen.
2.6.
De rechtbank zal het verzoek met inachtneming van de artikelen 1, 2, 4, 6 en 14 van de Faillissementswet toewijzen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verklaart
[verweerder]
geboren op [1965] te [geboorteplaats] ,
woonadres: [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
handelend onder de naam
[naam],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer] ,
vestigingsadres: [postcode] [vestigingsplaats] , [adres] ,
in staat van faillissement,
3.2.
benoemt tot rechter-commissaris mr. P.J. Neijt, lid van deze rechtbank, en stelt aan tot curator mr. R.H. Smink, advocaat te Amersfoort, telefoonnummer [telefoonnummer] ,
3.3.
geeft de curator last tot het openen van de aan gefailleerde gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2017 te 16.00 uur.