In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerster] B.V. Het geschil betreft de hoogte van de transitievergoeding en de uitbetaling van niet-genoten vakantie-uren. [verzoeker] is op 3 juli 2000 in dienst getreden bij [verweerster], die in 2009 failliet ging. Na een doorstart is [verzoeker] per 22 februari 2016 arbeidsongeschikt geraakt. De arbeidsovereenkomst is ontbonden per 1 september 2016, waarbij de kantonrechter heeft bepaald dat [verzoeker] recht heeft op een transitievergoeding. Echter, [verzoeker] heeft zijn verzoek tot betaling van de transitievergoeding pas op 27 december 2016 ingediend, wat na de vervaltermijn van drie maanden was. De kantonrechter heeft daarom [verzoeker] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot transitievergoeding.
Daarnaast heeft [verzoeker] gevorderd om € 3.484,98 bruto aan niet uitbetaalde vakantie-uren. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [verweerster] niet gerechtigd was om vakantie-uren af te boeken, omdat [verzoeker] tijdens de bouwvakvakantie arbeidsongeschikt was. De kantonrechter heeft [verweerster] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag aan [verzoeker], vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 september 2016. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. A. van Dijk.