ECLI:NL:RBMNE:2017:1218

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 maart 2017
Publicatiedatum
13 maart 2017
Zaaknummer
431206 / HA-RK 17-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot de onpartijdigheid van de rechter

Op 7 maart 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker in een strafzaak. Het verzoek was ingediend tegen de politierechter mr. G.A. Bos, naar aanleiding van een zitting op 16 januari 2017. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. G. Meijers, stelde dat de rechter vooringenomen was omdat zij een verzoek om geluidsopnamen aan het procesdossier toe te voegen had afgewezen. De rechter had geoordeeld dat de noodzaak van toevoeging op dat moment niet was gebleken, wat volgens de verzoeker een aanwijzing was voor vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden die door de verzoeker zijn aangevoerd beoordeeld aan de hand van de wettelijke normen. Artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering stelt dat rechters gewraakt kunnen worden op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om de geluidsbestanden niet toe te voegen aan het dossier een procesbeslissing was, die niet op vooringenomenheid duidde. De verzoeker had geen overtuigende argumenten aangedragen die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond. De procedure in de strafzaak met parketnummer 16/031958-15 kan voortgezet worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 431206 / HA-RK 17-15
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 7 maart 2017
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker]
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
advocaat: mr. G. Meijers

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 16 januari 2017 in de zaak met parketnummer 16/031958-15, waarbij het verzoek tot wraking is ingediend tegen de behandelend politierechter mr. G.A. Bos (hierna: de rechter); en
- de schriftelijke reactie van de rechter.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 21 februari 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
verzoeker,
mr. Meijers voornoemd,
de rechter.
De officier van justitie mr. R. Leuven is, met bericht, niet verschenen
Ter zitting heeft mr. Meijers een pleitnotitie voorgedragen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. De rechter heeft het verzoek van verzoeker afgewezen om geluidsopnamen die hij met zijn telefoon heeft gemaakt, aan het procesdossier toe te voegen. Zij heeft aan deze afwijzing ten grondslag gelegd dat de noodzaak van de toevoeging aan het dossier voor enige te nemen beslissing op dat moment niet was gebleken. Daarmee gaf de rechter aan dat wat haar betreft het onderzoek volledig was en dat de geluidsbestanden niet van belang waren voor enige te nemen beslissing. De processen-verbaal van twee verbalisanten enerzijds en de verklaring van verzoeker anderzijds staan volgens verzoeker lijnrecht tegenover elkaar. De geluidsbestanden kunnen uitsluitsel geven wie de waarheid spreekt. De geluidsbestanden zijn daarom volgens verzoeker een doorslaggevend bewijsmiddel. Dat de rechter in deze omstandigheden het onderzoek volledig heeft geacht en het verzoek heeft afgewezen, levert volgens verzoeker een zwaarwegende aanwijzing op dat de rechter ten opzichte van hem vooringenomen is, althans dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De rechter heeft er al op voorhand voor gekozen welke lezing van het verhaal zij zal volgen, waardoor de indruk is ontstaan dat zij zich al een oordeel heeft gevormd over de schuld van verzoeker.
2.2.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij het verzoek van verzoeker om de zaak aan te houden om de geluidsbestanden te laten toevoegen aan het dossier heeft getoetst aan het noodzaakscriterium en dat zij heeft geoordeeld dat op dat moment de noodzaak van het toevoegen van de geluidsbestanden niet was gebleken. Daarom heeft zij het verzoek afgewezen, waarbij zij uitdrukkelijk de mogelijkheid heeft opengehouden dat zij, op basis van het verloop van de behandeling ter zitting, op die beslissing zou terugkomen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De door verzoeker aangevoerde feiten en/of omstandigheden houden niet in dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechter jegens hem. Daarom zal moeten worden beoordeeld of naar objectieve maatstaven sprake is van feiten en omstandigheden die verzoeker grond hebben gegeven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid heeft ontbroken.
3.5.
De beslissing om de geluidsbestanden niet aan het procesdossier toe te voegen is een procesbeslissing. Van dergelijke beslissingen kan de juistheid in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Slechts indien een beslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
3.6.
Dit is evenwel niet het geval. De beantwoording van de vraag of het voor de behandeling van de zaak noodzakelijk is om over de geluidsbestanden te beschikken behelst een inhoudelijk beoordeling die is voorbehouden aan de behandelend rechter. De door de rechter gegeven motivering van deze beslissing is weliswaar summier, maar hetgeen verzoeker heeft aangevoerd biedt geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze beslissing uitsluitend is ingegeven door vooringenomenheid van de rechter ten opzichte van verzoeker. Anders dan verzoeker aanvoert kan uit deze beslissing ook niet worden afgeleid dat de rechter reeds had geoordeeld dat de schuld van verzoeker vaststond. Zoals uit het proces-verbaal van de zitting in de strafzaak blijkt en zoals de rechter in haar schriftelijke reactie heeft benadrukt, heeft zij de mogelijkheid open gehouden dat zij gedurende de inhoudelijke behandeling van de zaak zou terugkomen op deze beslissing. Aan een inhoudelijke behandeling is de rechter evenwel niet toegekomen.
3.7.
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren dan ook geen grond op voor het oordeel dat de bij verzoeker bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter jegens hem objectief gerechtvaardigd is.
3.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling straf- familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met parketnummer 16/031958-15 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. I.P.H.M. Severeijns, voorzitter, en mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. K.J. Veenstra als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2017.
De griffier de rechter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma
de voorzitter is verhinderd te tekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.