8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de poging tot een gewapende overval, waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een op een echt vuurwapen gelijkend nepwapen. Verdachte heeft daarbij gedaan alsof hij het wapen doorlaadde om op die manier meer druk op de aanwezige personen uit te oefenen. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij. Dat uit de verklaringen van de aangever en getuige niet volgt dat dit feit grote impact op hen heeft gehad, doet aan de ernst van het feit niet af.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een tweetal inbraken en een poging daartoe. Verdachte is met zijn medeverdachte bij de inbraak bij Eyewish bijzonder brutaal en met grof geweld te werk gegaan. Zij hebben midden in de nacht met een moker de ruit van de voordeur ingeslagen, getuige [getuige 3] werd hierdoor gewekt. Voorts is voor een zeer groot bedrag aan zonnebrillen weggenomen. Ook bij het automobielbedrijf is veel schade toegebracht. Dit soort feiten veroorzaken overlast en financiële schade bij de benadeelden en veroorzaken eveneens gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Uit het uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 13 januari 2017 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf er rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde op 14 november 2016 een strafbeschikking heeft gekregen van
€ 140,00. De rechtbank heeft de voorschriften toegepast die gelden voor de situatie waarin verdachte een straf zou zijn opgelegd voor alle feiten tegelijk.
De rechtbank houdt ten aanzien van de persoon van verdachte rekening met de hiervoor onder 7 genoemde rapportages van R.A. Sterk en M.M. Sprock en het reclasseringsadvies van 8 februari 2017, uitgebracht door GGZ reclassering Inforsa Utrecht.
Uit het rapport van R.A. Sterk volgt dat de problematiek van verdachte lang bestaand en ernstig is, zodanig dat zijn leven er in ernstige mate door wordt geïnvalideerd. Een ambulante setting wordt gelet op de geconstateerde psychische problematiek ontoereikend ingeschat. De problematiek van verdachte is hardnekkig en weerbarstig. De kans op een succesvol verloop van een ambulante behandeling wordt, ondanks de motivatie van verdachte, niet al te rooskleurig ingeschat, mede gelet op het feit dat het gezinssysteem een permissieve houding inneemt ten aanzien van de geconstateerde psychische problematiek, met name de verslavingsproblematiek.
Door beide deskundigen wordt geadviseerd verdachte een klinische behandeling in een forensische verslavingskliniek op te leggen.
De reclassering schat het recidiverisico als hoog in. Er is sprake van een hardnekkige verslavingsproblematiek. Een ambulante behandeling zal gelet op hetgeen verdachte te leren heeft, geheel niet te realiseren zijn binnen een systeem waarin de mogelijkheden van verdachte worden overschat en zijn problematiek sterk wordt onderschat. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog.
De reclassering adviseert verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een klinische opname in een forensische verslavingskliniek.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat - zoals opgenomen op pagina 7 van het reclasseringsadvies - de toevoeging “Ambulante behandeling” achter het kopje “Behandelverplichting” een kennelijke verschrijving betreft. Het bijbehorende advies heeft betrekking op een klinische behandeling en niet op een ambulante behandeling.
De rechtbank acht, gelet op vorenstaande rapportages, de persoon en problematiek van verdachte, een klinische opname en behandeling van verdachte op zichzelf noodzakelijk.
Verdachte heeft ter terechtzitting echter aangegeven dat hij niet zal meewerken aan een klinische opname en behandeling. De rapportages van R.A. Sterk en M.M. Sprock en Inforsa bieden geen enkel aanknopingspunt voor een ambulante behandeling en begeleiding van verdachte zonder dat dit voorafgegaan wordt door een klinische opname en behandeling van verdachte.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten aanwezig zijn voor het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden zoals een klinische opname en behandeling van verdachte, laat staan ambulante begeleiding en behandeling van verdachte. Aan een klinische opname wil verdachte niet meewerken en voor een ambulante behandeling bestaan onvoldoende garanties dat verdachte zich aan de eventuele voorwaarden zou houden. Het enkele feit dat verdachte heeft aangegeven dat hij sinds hij gedetineerd zit geen middelen meer gebruikt en voornemens is geen middelen meer te gebruiken, maakt dat, gelet op zijn persoonsproblematiek en langdurige en hardnekkige verslavingsproblematiek, niet anders.
De noodzakelijke behandeling en begeleiding van verdachte zal, indien verdachte daar te zijner tijd wel voor openstaat, eventueel in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling plaats kunnen vinden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.