ECLI:NL:RBMNE:2017:1172

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2017
Publicatiedatum
9 maart 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 269
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, Engelhard Arzneimittel GmbH, heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het College ter beoordeling van geneesmiddelen, dat een verzoek van een derde-partij om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk heeft toegewezen. Verzoekster vordert dat de openbaarmaking wordt tegengehouden, omdat dit haar schade zou berokkenen en concurrenten zou bevoordelen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de beantwoording van de vraag of de informatie (gedeeltelijk) openbaar moet worden gemaakt meer vergt dan in deze procedure kan worden geboden. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en schorst het primaire besluit, omdat afwijzing van het verzoek zou leiden tot onomkeerbare openbaarmaking van de informatie. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster.

De voorzieningenrechter overweegt dat de voorlopige voorziening noodzakelijk is in afwachting van een bodemprocedure. De voorzieningenrechter benadrukt dat de afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening een definitieve betekenis heeft, omdat de openbaarmaking niet meer ongedaan kan worden gemaakt. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen zwaarwegende belangen zijn die nopen tot onmiddellijke openbaarmaking van de informatie, en dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 maart 2017.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/269
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 maart 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

Engelhard Arzneimittel GmbH, te Niederdorfelden (Duitsland), verzoekster

(gemachtigde: mr. A.C. de Die),
en

het College ter beoordeling van geneesmiddelen, verweerder

(gemachtigden: mr. M.K. Polano en drs. F.W. Weijers).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van een derde-partij om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedeeltelijk toegewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2017. Namens verzoekster zijn verschenen [A] en [B] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Een derde-partij heeft op grond van de Wob verzocht om inzage van de volgende informatie over het product Prospan:
- list of questions van de registratieprocedure,
- preliminary en final assessment report van de registratieprocedure,
- goedgekeurde etiketteringstekst en mock-ups,
- clinical overview.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gevraagde informatie gedeeltelijk openbaar moet worden gemaakt. Openbaarmaking van bepaalde passages moet volgens verweerder achterwege blijven, omdat de belangen als vermeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, aanhef en onder e, en g, van de Wob zich tegen openbaarmaking verzetten.
4. Verzoekster betoogt dat verweerder meer passages onder de weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, en tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob moet scharen en openbaarmaking van die passages moet weigeren. Openbaarmaking zal verzoekster schade berokkenen en concurrerende bedrijven voordeel verschaffen. Verzoekster heeft grote inspanningen geleverd en investeringen gedaan om een handelsvergunning te verkrijgen. Een concurrerend bedrijf kan op basis van de documenten die verweerder openbaar wenst te maken nagenoeg volledig inzage krijgen in de wijze waarop verzoekster de procedure ter verkrijging van een handelsvergunning heeft doorlopen en kan daarmee zijn voordeel doen. Verder betoogt verzoekster dat de openbaarmaking niet in overeenstemming is met de HMA/EMA ‘Guidance document on the identification of commercially confidential information and personal data within the structure of the marketing authorisation (MA) application’. Volgens verzoekster moet op grond van dit richtsnoer, dat specifiek ziet op vertrouwelijke data die zijn opgenomen in de registratieaanvraag, veel meer informatie in de documenten worden weggelakt. Tot slot voert verzoekster aan dat de indiener van het Wob-verzoek geen openbaarheid voor een ieder wenst, maar deze de documenten wenst te gebruiken om daar voordeel uit te behalen. Gelet hierop is sprake van misbruik van recht, meent verzoekster.
5. Zoals ter zitting besproken gaat het te ver en al helemaal in een voorlopige-voorzieningenprocedure om op grond van de stukken en het procesgedrag van de Wob-verzoeker aan te nemen dat sprake is van misbruik van recht. Dat verzoekster argwaan voelt bij de intenties van de Wob-verzoeker is begrijpelijk, maar voordat een rechter toegang tot de rechtsbescherming aan iemand ontzegt, moet er meer aan de hand zijn. Dat is ook het geval als, zoals hier aan de orde, die Wob-verzoeker niet zelf degene is die toegang tot de rechter zoekt.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de beantwoording van de vraag of de informatie (gedeeltelijk) openbaar moet worden gemaakt meer vergt dan in deze voorzieningenprocedure kan worden geboden. Wat verzoekster in deze procedure heeft aangevoerd zal dan ook in de bezwaarprocedure aan bod moeten komen. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat wat in bezwaar is aangevoerd niet op voorhand als kansloos kan worden aangemerkt; het moet gewoon nog eens goed worden bekeken. Ook zal in de bezwaarprocedure aan bod moeten komen of de ‘Agreement on Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights’ (TRIPS-overeenkomst) een uitputtende, aan de Wob derogerende openbaarmakingsregeling bevat. Hoewel verzoekster dit in deze zaak niet heeft aangevoerd, is dit in de andere, soortgelijke zaak die de voorzieningenrechter op 23 februari 2017 ter zitting heeft behandeld, wel naar voren gebracht. Vanuit het oogpunt van gelijkheid en transparantie acht de voorzieningenrechter het van belang dat dit ook in de bezwaarprocedure van verzoekster aan de orde komt (level playing field).
7. Een voorlopige-voorzieningenprocedure heeft, zoals het woord al aanduidt, nadrukkelijk betrekking op het al dan niet treffen van een
voorlopigevoorziening die noodzakelijk is in afwachting van een bodembeslissing. Afwijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening over een besluit dat strekt tot openbaarmaking van stukken, heeft naar haar aard juist geen voorlopige strekking, maar een definitieve, onomkeerbare betekenis. Afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening heeft immers tot gevolg dat verweerder de gevraagde informatie gedeeltelijk openbaar maakt. De openbaarmaking kan vervolgens feitelijk niet meer ongedaan worden gemaakt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij naast het algemene openbaarheidsbelang geen specifieke noodzaak ziet dat de informatie op korte termijn beschikbaar moet komen aan het brede publiek. Omdat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet is gebleken van zwaarwegende belangen die nopen tot onmiddellijke openbaarmaking van de informatie, moet het verzoek, gelet op de hiervoor genoemde aspecten, worden toegewezen.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het primaire besluit wordt geschorst. Deze voorlopige voorziening vervalt zodra een van de in artikel 8:85, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht genoemde omstandigheden zich voordoet.
9. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 333,-vergoedt.
10. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).
11. Zoals al volgt uit de motivering van deze uitspraak gaat het er niet om dat verweerder opdraait voor de kosten van de procedure (proceskosten en griffierechten), omdat hij steken heeft laten vallen die vraag ligt nog open , maar omdat het meer in de rede ligt dat verweerder die kosten betaalt. Verzoekster wordt in een procedure als deze getrokken ter bescherming van haar belangen en zij heeft er niet om gevraagd, terwijl verweerder als het orgaan dat de aan hem toevertrouwde openbare belangen moet uitvoeren hier de logische risicodrager is.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.