4.3.1.Vrijspraak van het onder 1, 4, 5 en 10 ten laste gelegde
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onder 1, 4, 5 en 10 ten laste gelegde, nu dit naar haar oordeel niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Uit het dossier blijkt dat verdachte contact heeft gelegd met mevrouw [A] , de beheerder van [bedrijfsnaam 2] , voor het huren van een kantoorunit in een pand aan [adres] . Verdachte is ten laste gelegd dat hij [bedrijfsnaam 2] heeft bewogen tot “afgifte van een kantoorunit, in elk geval enig goed”.
Het huren van een kantoorunit is juridisch niet te duiden als de afgifte van enig goed (zie in dit kader ook HR 5 november 2002, NJ 2003/232). In dit geval is slechts de afgifte van “een kantoorunit, dan wel enig ander goed” aan verdachte ten laste gelegd. Het huren van een kantoorunit valt naar het oordeel van de rechtbank (uitsluitend) onder het verlenen van een dienst als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht, wat echter niet ten laste is gelegd. Reeds om deze reden dient vrijspraak van dit feit te volgen.
Ten overvloede merkt de rechtbank het volgende op. Uit de bewijsmiddelen is niet gebleken dat verdachte voor of tijdens het aangaan van deze verplichting heeft gezegd dat hij een bedrijf had en de huur kon opbrengen. Aangeefster heeft verklaard dat haar geloof dat verdachte een bedrijf had en hij de huur kon opbrengen was gestoeld op een notariële akte die verdachte aan haar zou hebben getoond voorafgaand aan het aangaan van de huurovereenkomst. Echter, de door aangeefster overgelegde kopie van de door haar bedoelde notariële akte is gedateerd 8 juli 2016, een datum die is gelegen na sluiting van de huurovereenkomst, te weten 6 juni 2016 (p. 20-22 pv). Ook deze oplichtingshandeling kan derhalve niet worden bewezen. Dat sprake zou zijn van een oplichtingsmiddel als bedoeld in artikel 326, eerste lid, Sr, als gevolg waarvan bij mevrouw [A] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven is geroepen, kan – op basis van de overgebleven in de tenlastelegging weergegeven oplichtingshandelingen – niet worden bewezen. Ook om die reden dient verdachte van het onder 1 ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank overweegt dat geen sprake is geweest van een daadwerkelijke afgifte van enig goed, in casu een ticket naar Kiev, zoals is ten laste gelegd. Uit het dossier blijkt weliswaar dat [bedrijfsnaam 8] ten behoeve van verdachte een optie op een vlucht heeft genomen en dat [bedrijfsnaam 8] ook kosten heeft gemaakt toen deze vlucht geannuleerd moest worden, maar niet is gebleken dat [bedrijfsnaam 8] een ticket heeft verstrekt aan verdachte. De ten laste gelegde afgifte van een goed kan dus niet worden bewezen, zodat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (een voltooide) oplichting.
Ten overvloede wordt overwogen dat de feitelijke handelingen zoals die ten laste zijn gelegd – namelijk een optie nemen op een vliegreis en een overeenkomst daartoe sluiten – geen oplichtingsmiddel opleveren.
Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde
[bedrijfsnaam 9] heeft in haar aangifte verklaard dat zij, op basis van de omstandigheid dat verdachte een printer die hij had besteld, had betaald, verdachte vertrouwde als betalende klant (bonafide koper) en zij vervolgens de bestelling aan hem heeft geleverd (p. 268 pv). Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2892) is het zich enkel voordoen als bonafide koper, zoals ten laste is gelegd, zonder bijkomende omstandigheden, die niet zijn gebleken, onvoldoende om te concluderen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting. Ten aanzien van het onder 10 ten laste gelegde
Uit de aangifte van Bolscher Brug Deijl Notarissen volgt dat zij via e-mail is benaderd door verdachte met het verzoek een besloten vennootschap op te richten voor zijn bedrijf [bedrijfsnaam] (p. 301 pv). Ook hierbij geldt dat de feitelijke handelingen zoals die verdachte in de tenlastelegging worden verweten, namelijk om Bolscher Brug Deijl Notarissen een akte te laten opstellen voor [bedrijfsnaam] en met die declaratie akkoord te gaan, geen oplichtingsmiddel opleveren. Verdachte dient derhalve ook van dit feit te worden vrijgesproken.
4.3.2.Het oordeel over het onder 2, 3, 6, 7, 8 en 9 ten laste gelegde
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen wat onder 2, 3, 6, 7, 8 en 9 ten laste is gelegd. De redengevende feiten en omstandigheden die tot deze conclusie zullen hierna worden weergeven. Allereerst zal de rechtbank de bewijsmiddelen opnemen die voor alle bewezen feiten van belang zijn en vervolgens per feit de bewijsmiddelen die uitsluitend op het betreffende feit zien.
Bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 2, 3, 6, 7, 8 en 9
Verdachte heeft, gevraagd naar de reden van oprichten van de vennootschap, enkel verklaard dat dit te maken had met het toch iets willen betekenen in de maatschappij en dat de tweede persoon, die blijkens het uittreksel van de Kamer van Koophandel in deze onderneming werkzaam zou zijn, een fictieve persoon is. Verdachte verklaart voorts dat hij nauwelijks in de door hem gehuurde kantoorunit is geweest. De keren dat hij daar wel is geweest, waren dit een paar minuten in de avonduren, omdat ’s avonds de door hem bestelde goederen werden bezorgd. Dat verdachte nauwelijks in de door hem gehuurde kantoorunit is geweest wordt bevestigd door de verhuurster hiervan, die heeft verklaard dat zij verdachte in de periode van 13 juni 2016 tot 1 juli 2016 driemaal heeft gezien in de kantoorunit, telkens te kort om te kunnen werken.
Verdachte heeft ter zitting onder meer verklaard:
Ik heb een uitkering van 923 euro per maand en krijg zorgtoeslag. Ik heb een schuld van 35.000 euro bij het CJIB in verband met eerdere zaken, daar hoort ook de zaak uit 2015 bij (
de rechtbank begrijpt: Rb Midden-Nederland 14 juli 2015, 16/661629-14). Ik los die schuld af in maandelijkse termijnen van € 35,-. Dat doe ik al sinds 2010, maar door nieuwe zaken is de schuld al die tijd alleen maar opgelopen. Zoals nu met [bedrijfsnaam] is in het verleden meerdere keren gebeurd. Het lukt mij niet om mij staande te houden in het normale arbeidsproces.
- De bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , d.d. 20 oktober 2016.
Ik was bezig met het onderzoek naar [bedrijfsnaam] . Tijdens het onderzoek was ik bezig met het inventariseren wie er gedupeerd zou zijn. Een van die personen was [benadeelde 1] van [bedrijfsnaam 4] , gevestigd aan het [adres] Ik ontving een emailbericht van collega [B] met de volgende inhoud:
“Voor mij verscheen [benadeelde 1] , werkzaam voor [bedrijfsnaam 4] . [benadeelde 1] verklaarde het volgende. Op 9 juli 2016 kregen wij van [bedrijfsnaam] een verzoek voor het boeken van tickets voor reizen naar Rusland en Oekraïne voor 1 à 2 keer per maand. Het eerste ticket zou moeten worden geboekt voor 31 juli 2016 naar Kiev met als retourdatum 14 augustus 2016 naar Amsterdam.
Ons bedrijf hanteert de volgende criteria voor nieuwe klanten:
- Er moet ons een uittreksel gestuurd worden van de Kamer van Koophandel;
- Er moet een kopie gemaakt worden van de creditcard als betalingsgarantie;
- De gegevens van de klant welke op het paspoort staan moeten aan ons doorgegeven worden.
Aan bovenstaande criteria werd door [bedrijfsnaam] voldaan.
Eigenaar van [bedrijfsnaam] is: [verdachte] , geboren [1957] .
De tickets werden door ons geboekt op naam van [verdachte] met een totaalbedrag van EUR 735,68. Echter het bedrag werd niet voldaan.
- De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2017
Het klopt dat ik via Amsterdam Quality Booking een retourreis heb geboekt. Ik heb tickets ontvangen. Daarmee kon ik de heenreis naar Kiev maken. Ik zat in de Oekraïne toen door hen de terugreis is geannuleerd. Van het retourticket kon ik daarom geen gebruik maken.
- De aangifte van [benadeelde 2] , d.d. 1 oktober 2016
Ik ben eigenaar van [bedrijfsnaam 3] . Op zaterdag 9 juli 2016 ontving ik een bericht van het mailadres info@ [bedrijfsnaam] .nl. In las in dit bericht dat een persoon genaamd [verdachte] een prijsopgaaf bij mij vroeg voor de opening van hun kantoor welke zij gepland hadden op vrijdag 15 juli. Ik las dat hij mij een opgave vroeg voor 30 flessen wijn, 40 wijnglazen en 2 kurkentrekkers.
Ik las dat hij wenste te betalen na levering en dan via een factuur.
Op 13 juli las ik dat hij een iets gewijzigde bestelling bij ons plaatste van 48 flessen wijn, 42 wijnglazen en 3 kurkentrekkers.
Even later ontving ik een mail waarin ik las dat hij in plaats van 42 nog maar 12 glazen wilde ontvangen.
Ik heb vervolgens zelf op donderdag 14 of vrijdag 15 juli de bestelling ter waarde van EUR 725,20 afgeleverd op het opgegeven adres, [adres] . Ik leverde de bestelling persoonlijk aan [verdachte] af.
Ik zag dat bij de ingang van het kantoor op genoemd adres een bordje stond met daarop [bedrijfsnaam] . Ik trof de heer [verdachte] in een nieuw uitziende kantoorruimte. Ik zag dat hij bezig was met het uitpakken van dozen. Alles wees erop dat inderdaad een nieuw bedrijf werd opgestart.
Ik heb de factuur verstuurd en enkele weken later een herinnering verstuurd omdat het verschuldigde bedrag niet werd voldaan.
- De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2017
Het klopt dat ik correspondentie heb gevoerd met [benadeelde 2] over wisselende aantallen te bestellen wijn, glazen en kurkentrekkers. Hij heeft die wijn bij mij afgeleverd. Die is niet betaald. Ik weet niet waar de wijn is gebleven, ik heb de wijn niet zelf opgedronken.
- De aangifte van [benadeelde 3] , d.d. 31 oktober 2016
Ik ben eigenaar van [bedrijfsnaam 5] . Op vrijdag 1 juli 2016 ontving ik een e-mailtje van het e-mailadres info@ [bedrijfsnaam] .nl. De persoon gaf aan dat hij voor zijn onlangs gevestigde juridische adviespraktijk een aantal dingen wilde bestellen, zoals een aantal planten en potten. Ik zag geen naam onderaan de mail staan. Ik heb de persoon teruggemaild en een offerte toegestuurd. Op 5 juli 2016 ontving ik van genoemd e-mailadres wederom een e-mail. De man gaf aan dat hij de bestelling van 1 juli 2016 zo spoedig mogelijk wilde ontvangen. Onderaan deze e-mail stond als afzender mr. [verdachte] met bedrijfsgegevens [bedrijfsnaam] , gevestigd aan de [adres] .
Op woensdag 6 juli gaf de heer [verdachte] opnieuw aan dat hij de planten en accessoires wilde bestellen. De heer [verdachte] wilde de bestelling ontvangen op vrijdag 15 juli 2016, voor 12.00 uur. Mijn medewerkster [C] heeft de bestelling afgeleverd. Zij heeft de bestelling persoonlijk overhandigd aan een man die zich voorstelde als de heer [verdachte] . Op maandag 18 juli 2016 hebben wij een factuur verzonden. Wij ontvingen hier geen reactie op. Ook ontvingen wij geen betaling.
- De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2017
Het klopt dat de potten en planten door de bloemist zijn afgeleverd op de [adres] .
- De aangifte van [benadeelde 4] , d.d. 24 oktober 2016
Mijn bedrijf [bedrijfsnaam 6] levert alle dingen die je op een kantoor nodig hebt, van wc-papier tot pennen en papier.
Op 24 mei 2016 kreeg ik een e-mail van [bedrijfsnaam] , geschreven door [verdachte] , met de vraag of ik kantoorartikelen op rekening kon leveren, omdat hij een juridische adviespraktijk ging beginnen in [vestigingsplaats] . Op 25 mei 2016 heb ik telefonisch contact gehad met [verdachte] . Op 26 mei 2016 zag ik dat er een bestelling binnenkwam van in totaal € 775,14. Mijn leverancier heeft deze bestelling op 30 mei 2016 afgeleverd op de [adres] . Ik heb de afspraak met hem dat de eerste factuur binnen 8 dagen betaald zou worden op het rekeningnummer van mijn bedrijf, [bedrijfsnaam 6] .
Op 30 mei kreeg ik nog een bestelling binnen. Op 31 mei zag ik dat ik nog een bestelling binnen kreeg van [verdachte] . Op 1 juni 2016 werd ik gebeld door [verdachte] of ik een rode bureaustoel kon leveren. Ik heb toen een bureaustoel bij de bestelling opgeteld. De bureaustoel is enkele dagen later geleverd.
Ik heb nog een aantal andere bestellingen van hem gehad, maar die zijn niet geleverd.
Ik had ongeveer 3x per week wel contact met hem. Ik hoorde dat hij elke keer andere smoesjes had om niet te betalen. Ik geloofde ongeveer 2 maanden in zijn smoesjes.
- De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2017
De artikelen van [bedrijfsnaam 6] is hetzelfde verhaal. Die heb ik besteld terwijl ik in een roes zat. Ze zijn afgeleverd.
- De aangifte van [benadeelde 5] , d.d. 21 oktober 2016;
Ik werd midden mei 2016 telefonisch benaderd door [verdachte] , geboren [1957] . Ik ben zelfstandig ondernemer en ben eigenaar van [benadeelde 5] . Dit is een online marketing en design bedrijf. De heer [verdachte] vertelde mij dat hij mij via Google had gevonden en dat hij voor zijn juridisch adviesbureau een website wilde. Hij wilde dat ik de website ging ontwikkelen.
Ik heb de heer [verdachte] op 24 mei 2016 persoonlijk ontmoet. We hebben de plannen voor de website besproken. We hebben het gehad over het logo voor het bedrijf, over het briefpapier, samengevat het ontwikkelen van een huisstijl. Alles wat voor een bedrijf ontworpen kan worden, moest ik voor hem ontwikkelen.
Ik heb alles waarvoor de heer [verdachte] opdracht heeft gegeven, uitgewerkt. Ik ben begonnen met het maken van een huisstijl. Het ontwerpen van de website heb ik later gestart.
Ik heb de heer [verdachte] een offerte gestuurd en de heer [verdachte] heeft de e-mail met akkoord bevestigd.
Ik ben vervolgens aan de slag gegaan voor de heer [verdachte] .
Ik had voor de heer [verdachte] stickers met het logo van zijn bedrijf laten printen. Deze heb ik op de [adres] voor de deur, afgeleverd. De factuur van de stickers heeft hij naar mij overgemaakt.
Toen ik alle opdrachten had volbracht, heb ik de heer [verdachte] een factuur van het ontwikkelen van de huisstijl gestuurd. De betaling bleef uit.
- De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2017
Het klopt dat ik met [benadeelde 5] uitgebreid heb gecorrespondeerd. Zij heeft werk verricht. Alles klopt, behalve dat de website is opgeleverd. Dat ik niet gebeurd. [benadeelde 5] wilde dat ik teksten zou aanleveren voor de website, omdat zij het ontwerp zo goed als klaar had. Ik heb het ontwerp zelf nooit gezien. Ik heb ook geen teksten aangeleverd, daar was ik helemaal niet mee bezig.
- De aangifte van [benadeelde 6] , d.d. 28 oktober 2016
Ik ben eigenaar van [bedrijfsnaam 7] Op 20 juni 2016 werd ik voor het eerst benaderd door [verdachte] , [adres] . Ik ontving een e-mail vanaf adres info@ [bedrijfsnaam] .nl met verzoek om een offerte te maken voor bedrukte paperclips. Dit verzoek is in behandeling genomen en de goederen zijn geleverd op adres [adres] .
Vervolgens ontving ik op diverse dagen meerdere opdrachten om diverse goederen te bedrukken en te leveren op bovenstaand adres. De bedrukte goederen zijn onder andere: rolup banners, kop en schotels, pennen en aanstekers, diverse stickers, tasjes, lanyard, ringbanden, visitekaartjes, offertemappen, sleutelhangers en schrijfblokken.
Het totaalbedrag van deze geleverde goederen bedraagt € 7.846,57.
Mijn zonen [D] en [E] zijn in mijn bedrijf werkzaam en hebben contact met de heer [verdachte] gehad.
De heer [verdachte] heeft hen verteld dat hij een startende ondernemer was. Hij was 30 jaar in loondienst geweest en had nu met een collega een bedrijf gestart. Hij zou een seminar geven, daar had hij promotiemateriaal voor nodig.
Daardoor was er geen argwaan omtrent de bestellingen van de goederen.
Vanaf 8 juli 2016 zijn er diverse facturen verzonden, maar deze zijn tot op heden niet voldaan.
- De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 23 februari 2017
Ik blijf bij mijn verklaring die ik bij de politie heb afgelegd. De goederen van [bedrijfsnaam 7] heb ik besteld en die zijn door hen geleverd, volgens mij aan de [adres] .
Bewijsoverweging
Op basis van de stukken en de verklaring van verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte in de onderhavige zaken telkens een valse hoedanigheid heeft aangenomen door zich voor te doen als eigenaar van [bedrijfsnaam] B.V. en daarbij goederen of diensten te bestellen voor of in verband met (de opening van) zijn kantoor. Verdachte heeft dit bedrijf weliswaar daadwerkelijk notarieel opgericht, maar de onjuiste voorstelling van zaken is er in dit geval in gelegen dat de goederen of diensten nimmer bestemd waren voor het juridisch advieskantoor. Verdachte had namelijk niet de intentie om daadwerkelijk een bedrijf te exploiteren; hij leefde naar eigen zeggen in een fantasiewereld. Dat dit daadwerkelijk zo is, heeft verdachte echter niet aannemelijk kunnen maken. In het omtrent verdachte opgemaakte psychiatrisch rapport (psychiatrisch onderzoek pro justitia door drs. M.R. Weeda, 30 januari 2017) is opgetekend dat het zeer onwaarschijnlijk dat verdachte tijdens zijn delictgedrag overtuigd is van de legitimiteit van zijn handelen en wendt hij een gestoorde realiteitszin voor (p. 24 rapport). Bovendien beschikte verdachte op het moment van bestellen over onvoldoende financiële middelen om betaling van de bestelde goederen (tijdig) te voldoen. Desondanks heeft verdachte herhaaldelijk goederen besteld en laten afleveren. Daarbij heeft hij door het vermelden van een bedrijfsnaam bewerkstelligd dat betaling niet op het moment van de bestelling of levering, maar (achteraf) middels een factuur kon worden voldaan. Aldus heeft verdachte stelselmatig misbruik gemaakt van een in het handelsverkeer gebruikelijke mogelijkheid om betaling te voldoen na het moment van levering (Gerechtshof Amsterdam 21 januari 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:BY9049). Naar het oordeel van de rechtbank maakte deze valse hoedanigheid van verdachte dan ook dat de goederen of diensten door de benadeelde bedrijven werden afgegeven. Specifieke bewijsoverweging ten aanzien van feit 8
[benadeelde 5] heeft diensten verleend aan verdachte en geen goederen afgegeven, althans geen goederen waarvoor betaling is uitgebleven. Anders dan ten aanzien van feit 1 zal de rechtbank dit feit wel bewezen verklaren. De rechtbank begrijpt de tenlastelegging aldus dat het verlenen van diensten – en niet de afgifte van goederen – is beoogd ten laste te leggen, nu in de tenlastelegging naast “afgifte van goederen” tevens expliciet is opgenomen dat verdachte [benadeelde 5] “heeft bewogen tot het verlenen van allerhande diensten”.