Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
handelskamer
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 november 2016
- het bericht van De Alliantie van 6 december 2016.
2.De verdere beoordeling
De door VvE overgelegde volmacht en akte van cessie hinkt op twee gedachten en is ongelukkig geformuleerd. De volmacht lijkt te zien op het procederen namens de eigenaren (onmiddellijke vertegenwoordiging), terwijl de cessie lijkt te zien op de inning van de vorderingen van eigenaren (middellijke vertegenwoordiging). De rechtbank is van oordeel dat van een volmacht in de zin van art. 3:60 BW e.v. geen sprake kan zijn, omdat VvE in eigen naam handelt. De rechtbank is verder van oordeel dat van een cessie in de zin van artikel 3:94 BW eveneens geen sprake is, nu aan de cessie geen titel is verbonden. Een redelijke uitleg van de akte brengt met zich dat partijen bij de akte, de eigenaren van de appartementsrechten en de VvE, niets anders hebben bedoeld dan de VvE een last te geven om als zelfstandige procespartij te opereren ter incasso van de vorderingen van de appartementseigenaren.”
Hoewel de bewijslast van het moment van het ontstaan van het gebrek op de VvE rust is de rechtbank gelet op hetgeen onder overwegingen 4.14 tot en met 4.18 is overwogen van oordeel dat op voorhand aannemelijk is dat de zwam- en schimmelvorming in de kruipruimte van het pand aan het [adres] aanwezig was ten tijde van de renovatie werkzaamheden rond 2003 ten tijde van de splitsing in appartementsrechten, zodat het aan De Alliantie is om tegenbewijs te leveren om het vooralsnog bewezen geachte feit (het rechtsvermoeden) te ontzenuwen.” De Alliantie heeft op 6 december 2016 laten weten dat zij afziet van het leveren van tegenbewijs. Zij heeft het rechtsvermoeden dan ook niet ontzenuwd. Dit heeft tot gevolg dat de VvE heeft bewezen dat de zwam- en schimmelvorming in de kruipruimte van het pand gelegen aan [adres] te [vestigingsplaats] reeds aanwezig was ten tijde van de renovatie werkzaamheden rond 2003 ten tijde van de splitsing van het pand in appartementsrechten. Door de aanwezigheid van de zwam- en schimmelvorming op dat moment voldeed het pand niet aan de eigenschappen die de kopers van de afzonderlijke appartementsrechten mochten verwachten. Het gebrek stond bovendien (op den duur) aan een normaal gebruik van het pand in de weg. De Alliantie is dan ook op deze grond schadeplichtig. De VvE heeft onweersproken gesteld dat zij De Alliantie meerdere keren schriftelijk aansprakelijk heeft gesteld en dat zij aan De Alliantie termijnen heeft gegeven om alsnog tot herstel van de schade over te gaan. Dit heeft De Alliantie nagelaten. De Alliantie verkeert dan ook in verzuim.
Heeft een zelfde gebeurtenis voor de benadeelde naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan moet, voor zover dit redelijk is, dit voordeel bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening worden gebracht.” Vooropgesteld zij dat alle uitgevoerde herstelwerkzaamheden die voor rekening van De Alliantie dienen te komen, direct betrekking hebben op de vastgestelde non-conformiteit van het pand. De levensduur van de fundering van een pand is niet zodanig kort dat er sprake is van een relevant bedrag aan afschrijving in twaalf jaar tijd. Een “correctie nieuw voor oud” is in dit geval dan ook niet op zijn plaats. Dit ligt anders bij het stucwerk en de afwerkvloer. De VvE heeft niet weersproken dat het stucwerk en de afwerkvloer minstens tien jaar oud waren op het moment van vervangen in 2015. Voor deze twee posten is dan ook redelijk dat een “correctie nieuw voor oud” plaatsvindt. Dat De Alliantie reeds in 2003 een constructief deugdelijke vloer had moeten leveren, zoals de VvE betoogt, doet hieraan niets af. Feit blijft dat het appartement na de herstelwerkzaamheden voorzien is van een geheel nieuwe grenen vloer en nieuw stucwerk, waar anders een meer dan tien jaar oude vloer en stucwerk aanwezig zou zijn. Dit voordeel dient dan ook met de schade verrekend te worden. Nu de VvE de hoogte van de door De Alliantie verzochte aftrek niet heeft betwist dient de schadevergoeding inzake de kosten van het materiaal voor het stucwerk en de afwerkvloer met 50% te worden verminderd, te weten € 896,28 inclusief btw. Bovenstaande leidt tot de conclusie dat van de gevorderde € 17.651,89 inclusief btw inzake de herstelwerkzaamheden door [bedrijf] , € 16.755,61 inclusief btw zal worden toegewezen.
2.316,00(4,0 punten × tarief € 579,00)