In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een werkgever, [verzoekster] B.V., en een werknemer, [verweerster]. De werknemer was op 1 juli 2013 in dienst getreden bij [bedrijf 1] B.V. en na een faillissement van deze onderneming, in dienst gekomen bij [verzoekster] B.V. als Algemeen Directeur. Na een conflict tussen partijen heeft [verweerster] haar arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 februari 2016. De werkgever heeft [verweerster] op 15 januari 2016 op staande voet ontslagen, maar heeft pas op 24 augustus 2016 een verzoek tot betaling van gefixeerde schadevergoeding ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkgever dit verzoek te laat heeft ingediend, aangezien de vervaltermijn van twee maanden na het ontslag op staande voet was verstreken. De kantonrechter heeft de werkgever niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding, omdat het verzoek niet binnen de wettelijke termijn was ingediend. Tevens is de werkgever veroordeeld in de proceskosten, die op nihil zijn begroot vanwege de samenhang met een eerdere rolzaak.