ECLI:NL:RBMNE:2017:1080

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2017
Publicatiedatum
6 maart 2017
Zaaknummer
C/16/411232 / HA ZA 16-188
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en mededelingsplicht bij opstalverzekering met verzwijging strafrechtelijk verleden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en ASR Schadeverzekering NV over een opstalverzekering. De eiser had zijn woning verzekerd via een tussenpersoon, maar had zijn strafrechtelijk verleden verzwegen bij het afsluiten van de verzekering. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet alle relevante feiten had meegedeeld die van belang waren voor de acceptatie van de verzekering. Dit was in strijd met de mededelingsplicht zoals vastgelegd in artikel 7:928 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank stelde vast dat de vragen op het aanvraagformulier betrekking hadden op het strafrechtelijke verleden en dat de eiser had moeten begrijpen dat deze informatie relevant was voor de verzekeraar. De eiser voerde aan dat hij niet verplicht was om deze informatie spontaan te verstrekken, maar de rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de tussenpersoon aan de eiser toegerekend moesten worden. De rechtbank concludeerde dat ASR gerechtigd was om de dekking te weigeren op basis van de verzwegen informatie en wees de vorderingen van de eiser af. Tevens werd de eiser veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/411232 / HA ZA 16-188
Vonnis van 15 maart 2017
in de zaak van
[eiser],
wonend in [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M. Colgecen-Senol te ‘s-Gravenhage,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ASR SCHADEVERZEKERING NV,
gevestigd in Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en Asr genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 1 juni 2016;
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 november 2016;
  • de brief van Asr van 21 november 2016 naar aanleiding van dat proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Per 3 april 2013 heeft [eiser] de woning aan de [adres] in [woonplaats] via Voogd & Voogd Verzekeringen cv (hierna: Voogd & Voogd) als gevolmachtigde van Asr bij Asr verzekerd. De verzekeringsovereenkomst (een woonhuisverzekering) is elektronisch tot stand gekomen door tussenkomst van [eiser] tussenpersoon Bekaro bv.
Op het aanvraagformulier is vermeld:
“Overige vragen
1. Is de aanvrager, of een andere belanghebbende bij deze verzekering, in de laatste 8 jaar, als verdachte of ter uitvoering van een opgelegde (straf)maatregel, in aanraking geweest met politie of justitie in verband met:
  • Wederrechtelijk verkregen of te verkrijgen voordeel zoals diefstal, verduistering, bedrog, oplichting, valsheid in geschrifte of poging(en) daartoe;
  • Wederrechtelijke benadeling van anderen zoals vernieling of beschadiging, mishandeling, afpersing of afdreiging, bedreiging of een ander misdrijf tegen de persoonlijke vrijheid of tegen het leven of poging(en) daartoe;
  • Overtreding van de Wet Wapens en munitie, de opiumwet of de wet economische delicten?”
Als antwoord op deze vragen is “Nee” gegeven.
2.2.
Op het polisblad staan onder meer de volgende clausules:
“14226 - controle polis
De verzekeringnemer is gehouden de op het polisblad vermelde gegevens direct na ontvangst van het polisblad nauwkeurig te controleren. Afwijkingen dan wel onjuistheden dienen zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 14 dagen na ontvangst van het polisblad schriftelijk aan de maatschappij gemeld te worden. Na afloop van deze termijn van 14 dagen wordt als vaststaand aangenomen dat de door verzekeringnemer verstrekte gegevens juist zijn overgenomen en dat de gegevens op het polisblad en op andere bij de verzekering behorende documenten correct zijn.
14229 - mededelingsplicht
Deze verzekering is tot stand gekomen en de polis opgemaakt op basis van de door de bemiddelaar via internet verstrekte gegevens dan wel het door verzekeringnemer ondertekende aanvraagformulier.
De verzekeringnemer is op basis van artikel 7:928 Burgerlijk Wetboek verplicht voor het sluiten van de verzekering alle feiten mede te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat die van belang (kunnen) zijn voor de acceptatiebeslissing van de verzekeraar (mededelingsplicht). (…)
Niet alleen de wetenschap van verzekeringnemer is bij de beantwoording bepalend, maar ook die van andere belanghebbenden bij deze verzekering. Indien niet of niet volledig aan de mededelingsplicht is voldaan, kan dat ertoe leiden dat het recht op uitkering wordt beperkt of zelfs verwerkt. De verzekeraar heeft bovendien het recht de verzekering met onmiddellijke ingang op te zeggen indien verzekeringnemer met opzet tot misleiden van de verzekeraar heeft gehandeld of als de verzekeraar bij kennis over de ware stand van zaken de verzekering niet zou hebben gesloten.
Deze mededelingsplicht bevat nadrukkelijk ook de juiste beantwoording door de verzekeringnemer van de slotvragen:
(dan volgen de op het aanvraagformulier genoemde vragen; toevoeging rechtbank).”
2.3.
In artikel 16 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden (Model CPM 06-2) is bepaald:
“Onderstaande voorwaarden zijn alleen van toepassing bij een elektronisch gesloten verzekering.
De verzekering(en) in dit voordeelpakket is/zijn gesloten op de voorwaarde dat het hiernavolgende geldt voor u en de andere verzekerden op deze verzekering(en).
In de laatste 8 jaar voor het sluiten van de verzekering:
(…)
4. bent u of is een andere verzekerde niet als verdachte of ter uitvoering van een opgelegde (straf)maatregel, in aanraking geweest met politie of justitie in verband met:
a. wederrechtelijk verkregen of te verkrijgen voordeel, zoals diefstal, verduistering, bedrog, oplichting, valsheid in geschrifte of poging(en) daartoe;
b. wederrechtelijke benadeling van anderen, zoals vernieling of beschadiging, mishandeling, bedreiging en afdreiging of enig misdrijf gericht tegen de persoonlijke vrijheid of tegen het leven of poging(en) daartoe;
c. overtreding van de Wet wapens en munitie, de Opiumwet of de Wet economische delicten.”
2.4.
Op 16 juli 2015 is in de woning van [eiser] brand uitgebroken. Hij had deze woning gekocht met het oog op verkoop of verhuur. Op 24 juli 2015 heeft Gorpa Schadeonderzoek in opdracht van Voogd & Voogd onderzoek gedaan. In het rapport is vermeld:

Opmerking rapporteur:door de heer [A] (een neef van [eiser] ; toevoeging rechtbank) wordt gebeld met de heer [eiser] . Hij verklaarde het navolgende:
(…)
U vraagt mij of ik ooit eerder met politie en/of justitie in aanraking ben geweest. In 2007 ben ik veroordeeld vanwege het hebben van een hennepkwekerij, ik heb toen een werkstraf opgelegd gekregen van 180 uur volgens mij. Ik ben in 2009 ook met de politie aanraking geweest vanwege een ruzie (mishandeling) maar daar ben ik van vrijgesproken. In 2011 ben ik een keer aangehouden omdat ik veel geld bij me had (dat ging over € 35.000,00). Ik ben toen ook aangehouden en naar het bureau gebracht maar later heb ik het geld teruggekregen en ben ik ook vrijgesproken. Dat is het enige wat ik met de politie heb gehad.”
2.5.
Lengkeek Expertises heeft in opdracht van Asr onderzoek naar de schadeomvang gedaan. Zij heeft twee rapporten uitgebracht, op 30 juli 2015 en op 20 januari 2016. In het laatste rapport stelt Lengkeek de schade vast op € 298.570,- (inclusief btw) op basis van herstelkosten en op € 170.060,- (inclusief btw) op basis van verminderde verkoopwaarde.
2.6.
Bij advocatenbrief van 22 september 2015 weigert Asr met een beroep op verzwijging tot uitkering over te gaan. Ook heeft zij de overeenkomst met [eiser] met onmiddellijke ingang opgezegd en heeft zij zijn gegevens in het incidentensysteem van de Stichting CIS en het Centrum Bestrijding Verzekeringsfraude (CBV) laten opnemen. Vervolgens is tussen partijen gecorrespondeerd.
2.7.
Op 8 oktober 2015 heeft [B] (werkzaam bij Bekaro) ten overstaan van notaris mr. Snijder (notaris in Roosendaal) het volgende verklaard:
“Hij ( [eiser] ; toevoeging rechtbank) belde op zesentwintig maart tweeduizend dertien omdat hij een woonhuis aan de [adres] te [woonplaats] wilde verzekeren. (…) Wij hadden eerder al voor twee opstallen van de heer [eiser] een verzekering gesloten. Bekaro maakt gebruik van een geautomatiseerd systeem van Voogd & Voogd Verzekeringen, genaamd klik-en-sluit. Dat is een online-programma waarmee je een offerte kan opvragen en een verzekering kan afsluiten. Bij het opvragen van een offerte moet je bepaalde informatie invoeren. Het systeem geeft aan welke informatie nodig is. Ik heb met behulp van dit programma een offerte opgevraagd voor de door de heer [eiser] gewenste verzekering. Ik heb de informatie, benodigd voor het opvragen van de offerte, telefonisch ingewonnen bij de heer [eiser] en in het programma ingevuld. (…) Ik weet zeker dat ik tijdens het invullen van het aanvraagformulier telefonisch contact had met de heer [eiser] . (…) Ik heb de offerte die het systeem op basis van de ingevulde informatie genereerde telefonisch met de heer [eiser] besproken. De heer [eiser] ging meteen akkoord met de offerte, waarna ik de aanvraag heb verzorgd. (…)
Ook de aanvraag wordt gedaan via het klik-en-sluit programma van Voogd & Voogd Verzekeringen. Om een verzekering aan te vragen moet er naast de al bij het opvragen van de offerte verschafte informatie nog meer informatie worden verschaft. Ook hier geldt weer dat het systeem aangeeft welke informatie nodig is. (…) Alle vragen die op het elektronische aanvraagformulier worden gesteld, ook de ‘Overige vragen’, heb ik telefonisch met [eiser] besproken en hij heeft die vragen beantwoord. (…) Zijn antwoorden heb ik meteen in het systeem ingevoerd. Geen van de vragen heb ik uit eigen beweging beantwoord zonder deze eerst aan de heer [eiser] te stellen. De antwoorden op het aanvraagformulier komen overeen met de antwoorden die de heer [eiser] mij heeft gegeven. Dat geldt ook voor de antwoorden op de ‘overige vragen’ op het aanvraagformulier.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na eiswijziging – samengevat – veroordeling van Asr tot betaling van primair € 298.570,- op basis van herstelkosten en subsidiair € 170.060,- op basis van verminderde verkoopwaarde (beide inclusief btw), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 september 2015 en kosten en wettelijke rente daarover.
3.2.
Asr voert verweer. Zij concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser] in zijn vorderingen, althans tot afwijzing van die vorderingen met veroordeling van [eiser] in de (na)kosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 7:928 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is een verzekeringnemer verplicht vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of en zo ja, op welke voorwaarden, zij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Deze mededelingsplicht is ook in de hier toepasselijke polisvoorwaarden opgenomen.
Wat een verzekeringnemer behoort te begrijpen, is onder meer afhankelijk van de vragen die een verzekeraar in het kader van de acceptatie stelt. Als vragen naar, kort gezegd, het strafrechtelijke verleden worden gesteld, behoort een verzekeringnemer te weten dat deze voor de verzekeraar relevant zijn. In elk geval is een verzekeringnemer verplicht te antwoorden op uitdrukkelijke vragen van een verzekeraar naar het strafrechtelijke verleden van een verzekeringnemer, voor zover dat betrekking heeft op de periode tot acht jaar voor het sluiten van de verzekeringsovereenkomst (artikel 7:928 lid 5 BW).
Bij schending van deze mededelingsplicht is een verzekeraar op grond van artikel 7:930 lid 4 BW geen uitkering verschuldigd, als zij bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekering zou hebben gesloten.
Daarnaast kan een verzekeraar de overeenkomst, kort gezegd, met onmiddellijke ingang opzeggen, als sprake is van opzettelijke misleiding of als de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekeringsovereenkomst zou hebben gesloten (artikel 7:929 lid 2 BW).
4.2.
Niet in geschil is dat [eiser] veroordeling vanwege “het hebben van een hennepkwekerij” en de verdenking van mishandeling onder de reikwijdte vallen van artikel 7:928 lid 1 BW en artikel 16 van de polisvoorwaarden. Evenmin staat ter discussie dat de vragen op het aanvraagformulier betrekking op dergelijke situaties betrekking hebben.
Volgens Asr is zij niet gehouden tot uitkering over te gaan, omdat [eiser] zijn strafrechtelijke verleden heeft verzwegen. Op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering rust daarvan op haar de stelplicht en, zo nodig, de bewijslast.
4.3.
[eiser] stelt dat hij ten behoeve van zijn garagebedrijf verschillende verzekeringsovereenkomsten via Bekaro heeft afgesloten. De telefonische contacten met Bekaro waren altijd erg kort. Nooit is hem naar zijn strafrechtelijke verleden gevraagd. De onderhavige overeenkomst is ook door telefonische tussenkomst van Bekaro tot stand gekomen. [B] van Bekaro heeft het aanvraagformulier dat Voogd & Voogd gebruikt, online ingevuld. [B] heeft hem ook toen niet gevraagd naar zijn strafrechtelijke verleden, aldus [eiser] . Hij is ook niet verplicht spontaan melding te maken van een dergelijk verleden; de verzekeraar moet daar gericht naar vragen.
Tijdens de zitting heeft [eiser] via zijn mobiele telefoon een geluidsopname laten horen van een telefoongesprek met [B] , waaruit blijkt dat hij [B] herhaaldelijk vraagt of hij hem naar zijn strafrechtelijke verleden heeft gevraagd bij het invullen van het aanvraagformulier. Volgens [eiser] komen de antwoorden van [B] niet overeen met dat wat hij bij de notaris heeft verklaard (zie boven onder 2.7.). De conclusie die [eiser] hieraan verbindt, is dat [B] de vragen of het strafrechtelijke verleden zelf heeft ingevuld zonder deze aan hem voor te leggen.
Tot slot stelt [eiser] zich op het standpunt dat hij Voogd & Voogd al eerder, bij het aangaan van andere verzekeringsovereenkomsten, op de hoogte heeft gesteld van zijn strafrechtelijke verleden, zodat Asr daarvan op de hoogte geacht wordt te zijn. Hij verkeerde daarom in de veronderstelling dat hij deze informatie niet nog een keer hoefde te geven. Van enige opzet tot misleiding is dan ook geen sprake, aldus nog steeds [eiser] .
4.4.
Volgens Asr is het onmogelijk een verzekeringsovereenkomst af te sluiten zonder dat alle door het klik-en-sluitprogramma gestelde vragen worden beantwoord. Voordat onderhavige aanvraagprocedure kon worden afgerond, moesten de ‘overige vragen’ worden beantwoord (zie onder 2.1.). [B] moet deze vragen hebben gezien en aan [eiser] hebben gesteld. Hieraan verbindt Asr de conclusie dat [eiser] een onjuist antwoord aan [B] heeft gegeven. Maar zelfs al zou [B] deze vragen uit eigen beweging hebben beantwoord, dan komt dat voor rekening van [eiser] , aldus Asr, omdat Bekaro de door hem ingeschakelde tussenpersoon is.
4.5.
Uit de door Asr gegeven toelichting leidt de rechtbank af dat het niet mogelijk is een aanvraagprocedure af te ronden zonder dat alle door het systeem gestelde vragen (waaronder die naar het strafrechtelijke verleden) beantwoord worden. Dat staat tussen partijen ook niet ter discussie. Volgens [eiser] heeft Bekaro hem deze vragen echter niet gesteld.
Niet in geschil is dat de geluidsopname die [eiser] tijdens de zitting heeft laten horen (die, zo begrijpt de rechtbank, is gemaakt nadat [B] zijn verklaring bij de notaris heeft afgelegd), authentiek is. De antwoorden die [B] geeft, zijn naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer te rijmen met dat wat hij bij de notaris heeft verklaard. Voor zover [B] al duidelijk antwoord geeft op de vragen van [eiser] , is hij in elk geval lang niet zo stellig als hij bij de notaris was. Van de juistheid van die verklaring bij de notaris kan op dit moment dan ook niet worden uitgegaan. Daarom kan evenmin worden aangenomen dat [B] [eiser] heeft gevraagd naar diens strafrechtelijke verleden en [eiser] daarop niet naar waarheid heeft geantwoord.
4.6.
Maar ook als aangenomen wordt dat [B] deze vragen uit eigen beweging heeft beantwoord (dat is wat [eiser] zegt), dan nog kan dat [eiser] niet baten. Immers trad Bekaro op als zijn tussenpersoon. Dat brengt mee dat de gedragingen van Bekaro aan zijn opdrachtgever [eiser] , in zijn relatie met Asr, moeten worden toegerekend. Als onjuiste informatie over zijn strafrechtelijke verleden (het niet vermelden daarvan) is gegeven, komt dat daarom voor risico van [eiser] .
Daar komt bij dat op [eiser] de verplichting rustte de gegevens op het polisblad en de overige bij de verzekeringsovereenkomst behorende documenten (waaronder het aanvraagformulier) op juistheid te controleren. Dat heeft hij kennelijk niet of onvoldoende gedaan, hetgeen voor zijn rekening komt.
4.7.
[eiser] voert ook aan dat hij al eerder informatie over zijn strafrechtelijke verleden aan Voogd & Voogd heeft gegeven, zodat Asr daarvan op de hoogte was. Hiermee doelt [eiser] kennelijk op eerdere verzekeringsovereenkomsten waarbij Voogd & Voogd het verzekerde risico bij Asr heeft ondergebracht. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat [eiser] een beroep doet op het bepaalde in de eerste volzin van artikel 7:928 lid 4 BW. Dit standpunt wordt gepasseerd.
Asr heeft namelijk betwist dat er eerdere verzekeringsovereenkomsten met [eiser] zijn gesloten en overigens dat zij weet had van zijn strafrechtelijke verleden. Gelet hierop had het op [eiser] weg gelegen zijn stelling nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door relevante aanvraagformulieren en verzekeringspolissen in het geding te brengen. Dat heeft hij nagelaten.
Ook is [eiser] standpunt dat hij zijn strafrechtelijke verleden eerder heeft vermeld niet zonder meer te rijmen met zijn stelling dat hij niets over zijn strafrechtelijke verleden heeft gezegd omdat Bekaro daar niet naar heeft gevraagd.
4.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat vóór het sluiten van de overeenkomst niet alle feiten zijn meegedeeld die [eiser] kende en waarvan hij wist of behoorde te begrijpen, de beslissing van Asr of en zo ja, op welke voorwaarden zij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen.
4.9.
Tijdens de zitting is gebleken dat het idee dat hij van misleiding wordt beschuldigd [eiser] behoorlijk dwars zit. Dat is echter niet wat Asr zegt. Zij stelt zich namelijk op het standpunt dat [eiser] niet naar waarheid heeft verklaard over zijn strafrechtelijke verleden, althans dat het onjuist beantwoorden van de daarop gerichte vragen voor zijn rekening en risico komt. Voor de volledigheid voegt de rechtbank hieraan toe dat het voorgaande meebrengt dat niet is komen vast te staan dat [eiser] Asr opzettelijk heeft misleid. Hoewel [eiser] vorderingen daarop geen betrekking hebben, geeft de rechtbank Asr wel mee de vermelding van [eiser] betreffende persoonsgegevens in de registers van de Stichting CIS en het CBV in heroverweging te nemen.
4.10.
Dan moet de vraag worden beantwoord of Asr gerechtigd was dekking te weigeren met een beroep op artikel 7:930 lid 4 BW. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Asr heeft genoegzaam toegelicht dat de veroordeling vanwege het hebben van een hennepkwekerij wezenlijk is bij de vraag of zij bereid is een opstalverzekering te sluiten. Een dergelijke kwekerij vormt in het algemeen namelijk een verhoogd risico op brand en gaat vaak ook gepaard met allerlei criminele activiteiten. Als zij hiervan had geweten, dan zou zij de overeenkomst zeker niet zijn aangegaan, aldus Asr.
Het enige dat [eiser] hier tegenover heeft gesteld dat zijn strafrechtelijke verleden geen beletsel vormde voor het aangaan van een opstalverzekering in 2012 bij ABN Amro. Kennelijk bedoelt hij hiermee te zeggen dat het niet aannemelijk is dat Asr de overeenkomst niet zou zijn aangegaan als zij op de hoogte was van dat verleden. [eiser] heeft noch het bestaan van de verzekering bij ABN Amro, noch wetenschap van ABN Amro van zijn strafrechtelijke verleden op enige wijze onderbouwd. Zo heeft hij nagelaten een aanvraagformulier voor een dergelijke verzekering in het geding te brengen, waaruit blijkt dat hij vragen over zijn strafrechtelijke verleden naar waarheid heeft ingevuld, en een verzekeringspolis waaruit blijkt dat ABN Amro desondanks bereid was een opstalverzekering met hem te sluiten.
Ten slotte is ook uit niets gebleken dat een redelijk handelend verzekeraar onder deze omstandigheden een opstalverzekering zou zijn aangegaan.
4.11.
Op grond van al het voorgaande zal de rechtbank de vorderingen afwijzen. Op de overige stellingen van partijen hoeft niet te worden ingegaan.
4.12.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Asr worden begroot op:
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat
4.000,00(2,0 punten × tarief € 2.000,00)
Totaal € 7.903,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Asr tot op heden begroot op € 7.903,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat als niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis is voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: MaH