ECLI:NL:RBMNE:2017:105

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 januari 2017
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
C/16/16/110 R tt
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Hofman-Wels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging of verlenging van de schuldsanering: verzoek van schuldeiser afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 januari 2017 uitspraak gedaan over een verzoek van een schuldeiser, de heer [A], tot tussentijdse beëindiging van de schuldsanering van de schuldenares, geboren in 1972. De schuldeiser stelde dat de schuldenares niet te goeder trouw was en dat zij onjuiste informatie had verstrekt over haar inkomen en vermogen. Hij voerde aan dat de schuldenares nieuwe schulden had gemaakt en dat hij hierdoor onevenredig benadeeld werd. Tijdens de zitting op 6 januari 2017 zijn de schuldenares, haar bewindvoerder en de schuldeiser gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldenares zich aan de verplichtingen van de schuldsanering heeft gehouden en dat de gronden van de schuldeiser onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe feiten waren die een beëindiging van de schuldsanering rechtvaardigden. De rechtbank heeft het verzoek van de schuldeiser tot beëindiging van de schuldsanering dan ook afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de schuldenares voldoende openheid van zaken had gegeven en dat er geen aanleiding was om de schuldsanering tussentijds te beëindigen of de termijn te verlengen. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. C.J. Hofman-Wels.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
locatie Utrecht
zaaknummer: C/16/16/110 R
nummer verklaring: CDS1500495387
uitspraakdatum: 10 januari 2017
uitspraak op grond van artikel 350 lid 3 van de Faillissementswet
(“voorstel tussentijdse beëindiging schuldsanering”)

enkelvoudige kamer

Bij vonnis van deze kamer van 9 februari 2016 is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van:

[schuldenares] ,

geboren op [1972] te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , [woonplaats] ,
hierna: schuldenares.
Eén schuldeiser, de heer [A] , heeft op 2 december 2016 een verzoekschrift ingediend om de toepassing van de schuldsanering tussentijds te beëindigen dan wel de termijn ex artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet te verlengen.
Schuldenares, haar bewindvoerder en de heer [A] , verzoeker, en zijn raadsman mr. L.E. Huard zijn gehoord ter terechtzitting van 6 januari 2017.
In zijn verzoek heeft verzoeker het volgende aangevoerd. Verzoeker is van mening dat schuldenares niet toegelaten had mogen worden in de schuldsaneringsregeling. Schuldenares is niet te goeder trouw met betrekking tot haar schulden. Verzoeker is van mening dat schuldenares er alles aan heeft gedaan om verzoeker niet te betalen waar hij recht op heeft. Ook tijdens de schuldsaneringsregeling probeert schuldenares ervoor te zorgen dat verzoeker opdraait voor de schulden die zij samen hebben gemaakt. Schuldenares geeft onjuiste informatie op met betrekking tot haar inkomen, vermogen en werk. Daarnaast laat zij nieuwe schulden ontstaan, voert onterecht schulden en aflossingsverplichtingen op, en wil verzoeker alimentatie laten betalen om haar schulden af te lossen. Door toepassing van de huidige schuldsaneringsregeling wordt verzoeker onevenredig benadeeld als schuldeiser. Gelet op haar werkelijke inkomen en het feit dat een deel van haar opgegeven schulden fictief zijn, is verzoeker van mening dat schuldenares meer aan hem zou kunnen aflossen. Samengevat wordt als grond voor de beëindiging van de schuldsanering aangevoerd dat schuldenares
  • haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt en de uitvoering van de schuldsaneringsregeling frustreert;
  • bovenmatige schulden laat ontstaan;
  • haar schuldeisers benadeelt;
  • feiten en omstandigheden heeft achtergehouden die op het tijdstip van de indiening van het verzoekschrift tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds bestonden en die reden zouden zijn geweest het verzoek af te wijzen overeenkomstig artikel 288, lid 1 en 2 Faillissementswet.
Verzoeker heeft ter zitting nog een toelichting gegeven. Hij stelt dat hij door de schuldsaneringsregeling wordt benadeeld voor een bedrag van ruim € 60.000,00. Daarnaast heeft hij ook nog een eigen deel van de gezamenlijke schuld die betaald moet worden. Verzoeker heeft een eigen bedrijf. Wil hij zelf toetreden tot de schuldsaneringsregeling dan zou hij zijn bedrijfsactiviteiten moeten beëindigen; dat is geen optie. Schuldenares heeft steeds verzet gevoerd en weigert verzoeker te betalen. Verzoeker betaalt schuldenares voor de dagen dat de kinderen extra bij haar zijn, schuldenares geeft deze inkomsten niet op. Schuldenares heeft geld van een oom ontvangen voor een akkoord met de schuldeisers. Daarnaast kan schuldenares op grond van de overeenkomst met haar moeder een bedrag tot € 50.000,00 lenen. Wanneer dit geld naar alle andere schuldeisers zou gaan dan blijft de schuld bij verzoeker en haar moeder open staan en kan er onderling een regeling worden getroffen, aldus verzoeker. Er is volgens verzoeker dan ook geen sprake van een uitzichtloze situatie voor schuldenares.
Ter terechtzitting heeft de bewindvoerder aangegeven dat schuldenares niet in het bezit is van een eigen auto. Daarnaast heeft schuldenares geen nieuwe schulden laten ontstaan. Volgens de bewindvoerder zijn er dan ook geen nieuwe feiten en omstandigheden door verzoeker aangevoerd die toegang tot de schuldsaneringsregeling in de weg hadden gestaan.
Schuldenares heeft ter terechtzitting verklaard dat er in het verzoekschrift geen nieuwe informatie aan de orde zijn gekomen die een toegang tot de schuldsaneringsregeling in de weg hadden gestaan. In het verzoekschrift wordt een beschrijving gegeven van eerdere procedures die al achter de rug zijn. Jaarlijks vindt er een verrekening voor de kosten van de kinderen plaats. Op grond van het ouderschapsplan moet binnen vier weken de administratie met bewijsstukken worden overgelegd en daarna dient binnen 2 weken de vergoeding te worden betaald. De rekening van verzoeker wordt pas in mei overgelegd. Schuldenares heeft verder verklaard dat de stelling van verzoeker dat zij tot € 50.000,00 bij haar moeder kan lenen, berust op een aanname van verzoeker.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Met betrekking tot het niet na behoren nakomen van de uit de schuldsaneringsregeling voorvloeiende verplichtingen en het frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
Verzoeker heeft in het verzoekschrift aangevoerd dat schuldenares zich niet heeft gehouden aan de informatieplicht en mededelingsplicht nu zij de bewindvoerder niet heeft gemeld dat verzoeker haar een vergoeding betaalt voor de anderhalve dag per week dat de kinderen vaker bij haar verblijven. De rechtbank overweegt dat nu de kinderen anderhalve dag extra bij schuldenares zijn, hier ook extra kosten mee gemoeid zijn. Deze informatie heeft dus geen invloed op de spaarcapaciteit van de schuldenares. De stelling van verzoeker dat schuldenares niet aan haar informatieplicht en mededelingsplicht voldoet is dan ook onvoldoende aannemelijk geworden. De gronden in het verzoekschrift die zich richten tot de alimentatie zullen in deze procedure niet worden meegenomen nu dit op een andere lopende procedure ziet. Verder heeft verzoeker aangevoerd dan schuldenares een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven met betrekking tot haar werk en mogelijk inkomen. De rechtbank overweegt dat deze stelling onvoldoende is gemotiveerd en onderbouwd.
Met betrekking tot het laten ontstaan van bovenmatige schulden.
Verzoeker heeft in het verzoekschrift aangevoerd dat schuldenares bovenmatige schulden heeft laten ontstaan bij de ING, VisaCard en de heer [B] . Ook deze stelling is onvoldoende onderbouwd. De door verzoeker aangevoerde schulden zien op schulden die reeds bij toelating tot de schuldsaneringsregeling bekend waren. Derhalve is geen sprake van het laten ontstaan van nieuwe (bovenmatige) schulden tijdens de schuldsaneringsregeling. Uit de stukken en uit hetgeen ter zitting is aangevoerd, heeft de rechtbank opgemaakt dat verzoekers bezwaar vooral is gebaseerd op de stelling dat schuldenares nodeloze procedures heeft gevoerd, die zij heeft moeten financieren door schulden te maken bij genoemde schuldeisers, waardoor deze schulden niet te goeder trouw zijn ontstaan. De rechtbank kan verzoeker in dit betoog niet volgen. Dat de echtscheiding van partijen heeft geresulteerd in een aantal juridische procedures, kan niet aan schuldenares op de gestelde wijze worden tegengeworpen.
Met betrekking tot het benadelen van de schuldeisers.
Verzoeker heeft in het verzoekschrift aangevoerd dat het opvoeren van een huurovereenkomst van een auto een list van schuldenares is om een aflossingsverplichting op te voeren. De rechtbank is van oordeel dat het derden vrij staat schuldenares een auto ter beschikking te stellen, zolang schuldenares zich aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen houdt. Dat schuldenares de huurovereenkomst heeft afgesloten om een aflossingsverplichting op te voeren, is niet gesteld of gebleken. Er is evenmin gebleken dat schuldenares bovenmatige nieuwe schulden heeft laten ontstaan door het gebruik van de auto.
Verzoeker heeft tot slot nog aangevoerd dat schuldenares een bedrag ad € 35.000,00 kan ontvangen voor een akkoord met de schuldeisers. Daarnaast kan schuldenares op grond van de overeenkomst met haar moeder een bedrag ad € 50.000,00 lenen. Wanneer dit geld naar alle andere schuldeisers zou gaan dan blijft de schuld bij verzoeker en haar moeder open staan en kan er onderling een regeling worden getroffen en ontstaat er geen uitzichtloze situatie voor schuldenares, aldus verzoeker. De rechtbank overweegt dat het door een derde ter beschikking gestelde bedrag ad € 35.000 enkel ter beschikking wordt gesteld voor een akkoord met
alleschuldeisers en niet voor het gewenste akkoord van verzoeker. Het door verzoeker voorgestane akkoord zou daarnaast een bevoordeling van hem boven andere schuldeisers tot gevolg hebben.
Met betrekking tot het achterhouden van feiten en omstandigheden bij verzoek toelating schuldsaneringsregeling.
Schuldenares is na de echtscheiding terechtgekomen in een schuldensituatie die voor haar op het moment van beoordeling bij de toelating tot de regeling zonder sanering uitzichtloos was. Zij heeft daarbij voldoende openheid van zaken gegeven en voldeed aan de eisen die voor toelating bestaan. Zij heeft zich tijdens de looptijd van de regeling aan de vereisten die op haar rustten gehouden. Thans is er een bedrag beschikbaar voor een akkoord, waarmee de belangen van alle schuldeisers beter worden gediend, dan bij voortzetting van de regeling (ook bij verlenging van de looptijd, waar overigens geen aanleiding voor is) is te bereiken. Omstandigheden die, indien bekend, aanleiding hadden gegeven de toelating tot de regeling af te wijzen, zijn niet, althans onvoldoende, gesteld of gebleken.
Ook de overige stellingen van verzoeker kunnen niet tot een ander oordeel leiden.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling dan wel de termijn ex artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet te verlengen afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling dan wel de verlenging van de termijn ex artikel 349a lid 1 van de Faillissementswet.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Hofman-Wels en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2017. [1]

Voetnoten

1.