Overwegingen
1. Eiser heeft verweerder verzocht om inzage in en afschrift van stukken die zich bevinden in het Nationaal Archief in Den Haag. Eiser heeft in zijn verzoek toegelicht dat zijn verzoek ziet op het archief van het Kabinet van de Minister President met inventarisnummer 2.03.01 en daarvan de inventarisnummers 6390, 6432, 6478, 6861, 6869, 6870, 6910 en 6912. Verweerder heeft meegedeeld dat de inventarisnummers 6390, 6432, 6478, 6869 en 6870 reeds openbaar zijn en eiser deze inventarisnummers kan inzien. Op de inventarisnummers 6910 en 6912 rust een beperking van de openbaarheid wegens het belang van de Staat of zijn Bondgenoten zodat verweerder dit verzoek heeft doorgestuurd naar de minister van Algemene Zaken die bevoegd is om het verzoek in behandeling te nemen. Ten aanzien van inventarisnummer 6861 geldt beperkte openbaarheid vanwege bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Dit inventarisnummer bevat volgens de beschrijving stukken over het beleid inzake de terugdringing van communistische invloeden (1948-1966). Verweerder heeft meegedeeld dat eiser ten aanzien van inzage hiervan, een onderzoeksopzet moet indienen. Bij brief van 7 juli 2014 heeft eiser een onderzoeksopzet bij verweerder ingediend. Vervolgens is de besluitvorming gevolgd als weergegeven onder het Procesverloop.
2. De rechtbank stelt vast dat enkel ter beoordeling voorligt of verweerder het verzoek van eiser voor zover dat ziet op inventarisnummer 6861 terecht heeft afgewezen.
3. Verweerder heeft eisers verzoek aangemerkt als een verzoek op grond van de Archiefwet 1995 (Archiefwet) en het verzoek afgewezen omdat aan het betreffende inventarisnummer met het oog op bescherming van de persoonlijke levenssfeer op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 17 van de Archiefwet beperkingen aan de openbaarheid zijn gesteld en eiser niet aan de voorwaarden voldoet voor het verkrijgen van toestemming tot raadpleging. Verweerder heeft eiser naar aanleiding van zijn verzoek gevraagd een onderzoeksopzet aan te leveren die aan een aantal vereisten moet voldoen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onderzoeksopzet van eiser onvoldoende waarborgen biedt om het verzoek van eiser toe te wijzen. De verschillende maatregelen die eiser in zijn onderzoeksopzet noemt ter waarborging van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zijn onderling niet consistent en op zichzelf onvoldoende. Eiser heeft namelijk onder meer het voorbehoud gemaakt de namen van nog levende personen te publiceren of om mensen te benaderen.
Verder is er volgens verweerder geen sprake van een categoriale weigering van de documenten, nu de documenten zijn te raadplegen met inachtneming van de beperking van de openbaarheid.
4. Eiser heeft aangevoerd dat zijn onderzoeksopzet niet innerlijk tegenstrijdig is en er ook niet toe leidt dat hij een inbreuk zal maken op de persoonlijke levenssfeer. Verweerder gaat er ten onrechte vanuit dat de informatie die door hem wordt geraadpleegd ook door hem zal worden gepubliceerd. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat het regime van de Archiefwet in dit geval strenger uitpakt dan het regime van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) indien die van toepassing zou zijn geweest. Dit acht eiser een onwenselijke consequentie van het van toepassing zijnde regime van de Archiefwet. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt een aantal pagina’s overgelegd uit de inventaris van archieven waaruit volgens hem blijkt dat het gebruikelijk is om op basis van de Wob de gegevens gedeeltelijk openbaar te maken.
5. Artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van de Archiefwet, - voor zover hier van belang - bepaalt dat de zorgdrager bij de overbrenging van de in artikel 1 bedoelde archiefbescheiden slechts beperkingen aan de openbaarheid kan stellen voor een bepaalde termijn en met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Het vierde lid van dat artikel bepaalt dat de ingevolge het eerste of tweede lid aan de openbaarheid gestelde beperkingen geen betrekking hebben op archiefbescheiden die ouder zijn dan vijfenzeventig jaar, tenzij door Onze minister, dan wel indien het archiefbescheiden betreft voor de bewaring waarvan een andere dan een rijksarchiefbewaarplaats of een provinciale archiefbewaarplaats is aangewezen, door gedeputeerde staten anders wordt beslist.
Artikel 17, tweede lid, van de Archiefwet, bepaalt dat de beheerder bevoegd is een verzoek tot raadpleging of gebruik van archiefbescheiden af te wijzen, indien naar zijn oordeel de toestand van de archiefbescheiden zich daartegen verzet of deze aan de verzoeker niet veilig kunnen worden toevertrouwd.
6. De rechtbank overweegt allereerst dat uit de beperking van de openbaarheid van de in dit geschil onderhavige stukken in beginsel voortvloeit dat daarvan geen kopieën kunnen worden verstrekt. Door het zonder meer verstrekken van kopieën van deze archiefbescheiden zouden de aan de openbaarheid gestelde beperkingen immers worden opgeheven. De beperking van de openbaarheid is nu juist gesteld met het oog op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de in deze stukken genoemde personen. De omstandigheid dat eiser zorgvuldig zal omgaan met de afschriften en eventueel namen van personen zal weglakken doet daar niet aan af. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat indien kopieën van niet-openbare archiefstukken worden gemaakt en deze het Nationaal Archief verlaten het toezicht op deze niet-openbare archiefstukken niet langer meer door verweerder kan worden uitgeoefend.
7. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder in de besluitvorming terecht is uitgegaan van de Archiefwet als wettelijk kader waarbinnen het verzoek valt. De archiefstukken zijn op grond van artikel 12 van de Archiefwet overgebracht naar het Nationaal Archief. Verweerder heeft voorts terecht geconcludeerd dat eisers aanname dat de gegevens onder de Wob openbaar zouden moeten zijn op grond van het uitgangspunt van de Wob ‘openbaar, tenzij’ hypothetisch is en niet maakt dat het verzoek om inzage zou moeten worden toegewezen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
8. Ten aanzien van de onderzoeksopzet van eiser die ten grondslag ligt aan zijn verzoek is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten dat daaruit onvoldoende waarborgen van de privacy volgen. Uit de onderzoeksopzet heeft verweerder af mogen leiden dat de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer onvoldoende is gewaarborgd. Eiser heeft in zijn onderzoeksopzet als het ware een waarborg achteraf opgesteld en houdt zo een slag om de arm om – zo lijkt het – zelf een afweging te kunnen maken of de namen voor publicatie in aanmerking komen en indien hij tot die conclusie komt, hij vervolgens verweerder om toestemming zal vragen. Verweerder is terecht uitgegaan van de inhoud van eisers onderzoeksopzet. Ter zitting heeft eiser nogmaals toegelicht dat hij geen aanpassing wenst te maken aan zijn onderzoeksopzet en niet toe wil zeggen dat hij bepaalde namen – bijvoorbeeld die van de Minister-President – niet zal publiceren dan wel gebruiken. Gelet hierop kan niet worden uitgesloten dat op grond van deze onderzoeksopzet de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer niet in het geding komt. De beroepsgrond van eiser slaagt niet.
9. Ter zitting heeft eiser nog naar voren gebracht dat de beperking van de openbaarheid 50 jaar na dato van de stukken vervalt. Omdat het hier gaat om stukken uit de jaren 1948 – 1966 moet volgens eiser de beperking van de openbaarheid van een groot deel van die stukken al zijn vervallen, zodat zijn verzoek ook om die reden ten onrechte is afgewezen.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de beperking van de openbaarheid van dit inventarisnummer op 1 januari 2017 zal vervallen. De rechtbank overweegt dat in beginsel op basis van artikel 15, vierde lid, van de Archiefwet, de beperking van de openbaarheid vervalt na 75 jaar, maar dat de Minister ten aanzien van dit inventarisnummer heeft bepaald dat de beperking van de openbaarheid wordt opgeheven met ingang van 1 januari 2017. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.