4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak 16/002203-14
Voor een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij - voor zover hier van belang - het slachtoffer zou kunnen worden van enig misdrijf tegen het leven gericht of van zware mishandeling.
De rechtbank is, gelet op de omstandigheden van het geval, van oordeel dat verdachte een opmerking heeft gemaakt met een in voorwaardelijke zin bedreigend karakter. Door het optreden van [slachtoffer] had verdachte de vrees dat [slachtoffer] zich via de portiekdeur de toegang wilde verschaffen tot het centrale trappenhuis en zodoende tot de voordeur van de woning van verdachte kon geraken. Met de bedoeling om [slachtoffer] ervan te weerhouden zich de toegang tot het portiek te verschaffen, heeft verdachte vanaf het balkon van zijn woning de gewraakte woorden “Als je een stap in de flat zet sla ik je kop in met een ijzeren buis” of woorden van gelijke strekking, geroepen. Op dat moment stond [slachtoffer] nog buiten het portiek op geruime afstand van verdachte en was er geen situatie ontstaan waarin verdachte zijn dreigementen ten uitvoer zou brengen. Onder deze omstandigheden kon er op dat moment naar het oordeel van de rechtbank bij [slachtoffer] in redelijkheid geen vrees zijn ontstaan dat hij het slachtoffer zou kunnen worden van een misdrijf. Daarom is in het onderhavige geval geen sprake geweest van bedreiging. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde.
Bewijsmiddelen 16/661432-14
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 26 april 2014 heeft [slachtoffer] aangiftegedaan van een poging doodslag. Daarbij heeft aangever verklaard dat hij zich op 25 april 2014 in apotheek [naam apotheek] aan de [straatnaam] te Utrecht bevond, dat hij zag dat verdachte in de apotheek stond, dat hij nadat hij zijn medicatie had gekregen de apotheek uit wilde lopen, dat hij kort voordat hij een klap kreeg iets in zijn ooghoek heeft zien aankomen, maar dat hij vanaf het moment van de klap niets meer weet omdat hij het bewustzijn heeft verloren.
Uit de geneeskundige verklaringvan 28 april 2014 komt naar voren dat aangever een zwelling op de rechterzijde van zijn gelaat had, dat er sprake was van inwendig bloedverlies namelijk een epiduraal hematoom, en van bewustzijnsverlies in de acute fase. De geschatte duur van de genezing zal, aldus de verklaring, weken tot maanden duren.
Getuige [getuige 1] heeft verklaarddat zij op vrijdag 25 april 2014 werkzaam was in de apotheek, dat zij twee mannen luid tegen elkaar hoorde praten, dat man 1 bij de ingang stond en man 2 iets verder in de hal op ongeveer een meter afstand stond, dat man 1 ineens richting het nummertrek-apparaat liep, het apparaat optilde en in versnelde pas naar man 2 liep waarbij man 1 de stang van het apparaat vasthield en de voet daarvan omhoog hield. Getuige [getuige 1] zag dat man 1 met veel kracht een slaande beweging maakte richting man 2, zag dat man 2 werd geraakt tegen de rechterzijde van zijn gezicht, en zag dat man 2 meteen in elkaar zakte.
Getuige [getuige 2] heeft verklaarddat zij zag dat verdachte met kracht de voet van het bonnetjesapparaat op het hoofd van aangever sloeg en dat zij aan de zwelling in het gezicht van aangever zag dat aangever in zijn gezicht was geraakt.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft het nummerapparaat als volgt omschreven. Het apparaat is geheel van staal en in de kleur zwart. De onderzijde is een ronde stalen plaat van een diameter van ongeveer 40 centimeter en daarop twee verticale stalen buizen ter hoogte van ongeveer 1,40 meter. Aan het eind van de buizen is een roodkleurig nummerapparaat bevestigd. Volgens verbalisant [verbalisant 2] had het nummerapparaat een metalen holle voet.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het nummerapparaat heeft opgepakt en dat hij met een zwiepende beweging aangever heeft geslagen.
Bewijsoverwegingen 16/661432-14
De rechtbank acht op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank acht bewezen dat verdachte het voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever.
Van voorwaardelijk opzet op de dood is sprake als uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door zijn handelen aangever zou komen te overlijden. De vraag of sprake is geweest van een ‘aanmerkelijke kans’ hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij onder meer betekenis toekomt aan de aard van de handeling en de omstandigheden waaronder deze handeling is verricht. Niet alleen is vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van zijn gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicatie - niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De rechtbank leidt uit de bewijsmiddelen af dat verdachte met kracht met de stalen/metalen voet van een zogenoemd nummerapparaat tegen het hoofd van aangever heeft geslagen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een zeer kwetsbaar en uiterst vitaal deel is van het menselijk lichaam. Eén harde slag tegen het hoofd kan al tot de dood leiden.
Het is ook een feit van algemene bekendheid dat de voet van een nummerapparaat verzwaard is om te voorkomen dat het apparaat omvalt als er volgnummers worden getrokken.
Bij een krachtige zwieper met een stalen/metalen voet van een nummerapparaat tegen het hoofd acht de rechtbank dan ook de aanmerkelijke kans aanwezig dat het slachtoffer dodelijk wordt getroffen. De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte zozeer is gericht op het toebrengen van fataal letsel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van aangever heeft aanvaard. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van de gedraging is dan ook voldaan aan het vereiste van het voorwaardelijk opzet op de dood.
De rechtbank acht het verweer van de verdediging dat niet duidelijk is op welk lichaamsdeel aangever met de voet van het nummerapparaat is geraakt en dat het de vraag is of verdachte het hoofd van aangever wel kon raken, weerlegd door bovengenoemde bewijsmiddelen.