ECLI:NL:RBMNE:2016:848

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 januari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
16/652484-15
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van dagvaarding en veroordeling voor winkeldiefstal

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 5 januari 2016, is de verdachte beschuldigd van winkeldiefstal gepleegd op 25 juli 2015 te Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding met betrekking tot feit 2 nietig is, omdat deze niet meer bevatte dan een verwijzing naar een artikel van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich laten bijstaan door zijn advocaat, mr. J. de Haan. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging. De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding met betrekking tot feit 1 bevestigd en de verdachte is schuldig bevonden aan de diefstal van een pak tartaar, toebehorende aan Coop Utrecht. De rechtbank heeft de bewezenverklaring gebaseerd op de aangifte, het proces-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van de verdachte tijdens de zitting.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van de verdachte vastgesteld en heeft geoordeeld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van drie weken geëist, terwijl de verdediging een werkstraf van 80 uren heeft bepleit. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 2 dagen en een werkstraf van 40 uren, met inachtneming van de omstandigheden waaronder de diefstal is gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank heeft ook het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/652494-15 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 5 januari 2016
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1974] te [geboorteplaats] (Marokko),
wonende te ( [postcode] ) [woonplaats] , [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2015. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J. de Haan, advocaat te Utrecht.
Aanvankelijk was de strafzaak aangebracht bij de politierechter van deze rechtbank. Op 5 augustus 2015 is de behandeling aangehouden tot 27 november 2015, en op 27 november 2015 heeft de politierechter de behandeling verwezen naar de meervoudige strafkamer.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
De onderhavige strafzaak is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 16/655443-12.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 25 juli 2015 te Utrecht een winkeldiefstal heeft gepleegd;
De verdenking onder 2. is niet weergegeven op de dagvaarding.

3.Voorvragen

De geldigheid van de dagvaarding met betrekking tot feit 2
De verdediging heeft met betrekking tot het ten laste gelegde feit 2 aangevoerd dat sprake is van een “obscuur libel” en dat de dagvaarding met betrekking tot dit feit 2 nietig is.
De officier van justitie heeft betoogd dat op 21 december 2015 een aanvullende dagvaarding aan verdachte is uitgereikt waarin alsnog de tekst van verdenking van feit 2 is opgenomen.
De rechtbank stelt vast dat de raadsman noch de rechtbank de tekst van de aanvullende dagvaarding kent, nog daargelaten dat het bepaalde in artikel 377, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering in de weg staat aan het aanvullen van de dagvaarding.
De rechtbank is het met de verdediging eens dat de tekst van feit 2 op de (oorspronkelijke) dagvaarding niet meer bevat dan “artikel 180” en dat dit feit dan ook niet te beoordelen is. De rechtbank zal de dagvaarding op dit punt nietig verklaren.
De overige voorvragen
De dagvaarding met betrekking tot feit 1 is geldig. Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
feit 1
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
1. Het aangifteformulier voor winkeliers d.d. 25 juli 2015 met bijlage. [2]
2. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2015. [3]
3. De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 december 2015. [4]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan. Aangezien verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, heeft de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, hiervoor volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
hijop
of omstreeks25 juli 2015 te Utrecht,
althans in het arrondissement Midden- nederland,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een pak tartaar,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan Coop Utrecht
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als:
diefstal
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten (inclusief het op de dagvaarding niet anders dan als “artikel 180” aangeduide feit, ten aanzien waarvan de rechtbank de dagvaarding zal nietig verklaren) zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 weken.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een werkstraf van 80 uren bepleit. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat in verband met het taakstrafverbod als bedoeld in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, dan is de verdediging van mening dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 dagen, met aftrek, en een werkstraf van 80 uren een passende straf is.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een vervelend feit waar winkeleigenaren veel hinder van ondervinden. Blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 juli 2015 is verdachte eerder voor vermogensdelicten veroordeeld.
De rechtbank weegt ten voordele van verdachte mee dat hij samen met Lister (woonbegeleiding) stappen heeft gemaakt en dat hij op dit moment een eigen woning heeft. Gelet op alle omstandigheden acht de rechtbank een gevangenisstraf langer dan de duur van het voorarrest niet passend. De rechtbank zal daarnaast een werkstraf voor de duur van 40 uren opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 27 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Nietigheid
- verklaart met betrekking tot feit 2 de dagvaarding nietig;
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen hetgeen verdachte onder 1 ten laste is gelegd, zodanig als hiervoor onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:

diefstal

- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
2 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van
40 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
Voorlopige hechtenis
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.L.M. van Opstal, voorzitter,
mrs. A.J.P. Schotman en J.W. Frieling, rechters,
in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 januari 2016.
Mr. Frieling is verhinderd dit vonnis mee te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan [verdachte] wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 juli 2015 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pak tartaar, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Coop Utrecht, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht
2.
art 180 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier PL0900-2015228463 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering van 1 tot en met 26. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het aangifteformulier voor winkeliers d.d. 25 juli 2015 met bijlage, pagina 4 tot en met 12.
3.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 juli 2015, pagina 15.
4.Het proces-verbaal van de zitting d.d. 22 december 2015.