ECLI:NL:RBMNE:2016:811

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
4390656
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huurovereenkomst op grond van dringend eigen gebruik in het kader van herstructurering sociale woningbouw

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting de Alliantie, een woningcorporatie, en een huurder, aangeduid als [gedaagden]. De Alliantie heeft de huurovereenkomst met [gedaagden] opgezegd met het oog op herstructureringsplannen in de wijk Schuilenburg, waar de gehuurde seniorenwoning zich bevindt. De Alliantie heeft aangevoerd dat zij de woning dringend nodig heeft voor eigen gebruik, omdat zij van plan is de seniorenwoningen te slopen en daar eengezinswoningen te bouwen. De huurder heeft de opzegging betwist en verzocht om de huurovereenkomst in stand te houden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen geldend bestemmingsplan is, maar dat de herstructureringsplannen van De Alliantie wel degelijk op redelijke gronden zijn gebaseerd. De rechter heeft geoordeeld dat de belangen van de verhuurder zwaarder wegen dan die van de huurder, en dat er voldoende passende woonruimte beschikbaar is voor [gedaagden]. De kantonrechter heeft de vordering van De Alliantie tot beëindiging van de huurovereenkomst en ontruiming toegewezen, met als einddatum 1 mei 2016. De rechter heeft ook de gebruiksvergoeding en proceskosten toegewezen aan De Alliantie, maar de vordering tot machtiging voor zelfuitvoering van de ontruiming afgewezen.

De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de noodzaak van de verhuurder om de huurovereenkomst te beëindigen voor herstructureringsplannen en de rechten van de huurder, waarbij de rechter concludeert dat de verhuurder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de huurder.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 4390656 AC EXPL 15-3571 KdM/1151
Vonnis van 17 februari 2016
inzake
de stichting
Stichting de Alliantie,
gevestigd te Hilversum,
verder ook te noemen De Alliantie,
eisende partij,
gemachtigde: mr. L.F. Birnie,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats]
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verder gezamenlijk ook te noemen [gedaagden] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R. Boekhoff.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 oktober 2015,
  • de akte, houdende producties, van 13 januari 2016 van De Alliantie,
  • de akte, houdende producties, van 14 januari 2016 van De Alliantie,
  • de akte, houdende een productie, van 14 januari 2016 van [gedaagden] ,
  • de akte, houdende een productie, van 21 januari 2016 van [gedaagden] ,
  • de comparitie van partijen van 21 januari 2016, waarvan aantekening is gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Alliantie is een woningcorporatie. [gedaagden] huurt van haar een seniorenwoning aan de [adres] te [woonplaats] , op grond van een met een rechtsvoorganger van De Alliantie op 25 maart 1996 gesloten huurovereenkomst. De huurprijs bedraagt € 351,24 per maand. De woning ligt in de wijk Schuilenburg en maakt onderdeel uit van vier bouwblokken van in totaal twintig seniorenwoningen.
2.2.
De Alliantie is bezig om samen met een andere woningcorporatie en de gemeente Amersfoort een aantal wijken te vernieuwen. In dat kader is in 2007 voor de wijken Randenbroek en Schuilenburg een ontwikkelingsplan vastgesteld. Hierin wordt onder meer geconstateerd dat de eenzijdige woningvoorraad in de wijk Schuilenburg zorgt voor een eenzijdige bevolkingssamenstelling en dat de sociaaleconomische positie van bewoners gemiddeld zwakker is dan in de rest van de stad. Het ontwikkelingsplan is voor het deelgebied Ariaweg Noord uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan en beeldkwaliteitsplan, dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 31 maart 2015. De woning die [gedaagden] huurt ligt in dit deelgebied. Het plan strekt ertoe de seniorenwoningen te slopen en daarvoor in de plaats eengezinswoningen te bouwen.
2.3.
Betrokken huurdersverenigingen, woningcorporaties (waaronder De Alliantie) en de gemeente Amersfoort hebben afspraken gemaakt over de rechtspositie van huurders bij vernieuwings- en herstructureringsplannen. Deze afspraken zijn vastgelegd in het Sociaal Statuut. In het Sociaal Statuut is onder meer het volgende opgenomen:

De verhuurder besluit uiteindelijk, na ruggespraak met de gemeente, of over het uitgewerkte plan voor sloop verdere besluitvorming in gang kan worden gezet. Dit is het voorlopig sloopbesluit.
[…]
Nadat alle partijen in de gelegenheid zijn geweest om te reageren op het voorlopige sloopbesluit, geeft de gemeente de onttrekkingsvergunning en eventueel leegstandvergunning af. Dit is tevens het definitieve sloopbesluit. […] Vanaf dat moment staat vast dat de plannen doorgaan.
[…]
2.1.2
Sloopbesluit en peildatum
- Het besluit tot sloop, vastgelegd in de onttrekkingsvergunning, ligt ten minste 1 jaar voor de datum start werkzaamheden.
- De peildatum treedt in werking op het moment dat de corporatie het definitieve sloopbesluit heeft genomen. Na overleg tussen corporatie en huurders(vertegenwoordiging) kan de peildatum worden gewijzigd, met dien verstande dat deze nooit korter dan één jaar voor de start van de werkzaamheden kan zijn.
- Huurders worden na het sloopbesluit schriftelijk door de corporatie geïnformeerd over het sloopbesluit, de peildatum en hun rechtspositie zoals die wordt omschreven in het sociaal plan. De gemeente maakt de sloopvergunning bekend in de Stadsberichten.
2.4.
In juni 2009 zijn door burgemeester en wethouders van Amersfoort op grond van de Leegstandswet vergunningen verleend voor de tijdelijke verhuur van een deel van de seniorenwoningen, die inmiddels leeg stonden.
2.5.
Voor de realisatie van de herstructureringsplannen van De Alliantie in het deelgebied Ariaweg Noord is het vereist dat de gemeenteraad een nieuw bestemmingsplan vaststelt. Het ontwerp van dit bestemmingsplan is in januari 2016 ter inzage gelegd; hierop kan door een ieder zienswijzen naar voren worden gebracht.
2.6.
Bij exploot van 29 april 2015 heeft De Alliantie de huurovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2015, met het oog op de herstructureringsplannen en de sloop van de woning. [gedaagden] heeft niet in de beëindiging van de huurovereenkomst toegestemd.
2.7.
Aan [gedaagden] is een urgentieverklaring afgegeven op grond waarvan hij bij voorrang in aanmerking komt voor een andere huurwoning. De Alliantie heeft hem diverse malen gewezen op vrijkomende geschikte woonruimte.
2.8.
[gedaagden] maakt van rechtswege aanspraak op een bijdrage door De Alliantie in de door [gedaagden] te maken verhuis- en inrichtingskosten. De minimale vergoeding bedraagt
€ 5.857,-, op grond van de daarvoor geldende ministeriële regeling. De Alliantie heeft aangeboden om naast die vergoeding de verhuizing van [gedaagden] te regelen en te bekostigen.
2.9.
De Alliantie heeft [gedaagden] een huurgewenningsbijdrage aangeboden gedurende drie jaar, ter compensatie van het verschil tussen zijn huidige huurprijs en een nieuwe huurprijs, na aftrek van huurtoeslag. De huurgewenningsbijdrage bedraagt 75% van het huurprijsverschil in het eerste jaar, 50% in het tweede jaar en 25% in het derde jaar.

3.Het geschil

3.1.
De Alliantie vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
­ dat de kantonrechter het tijdstip zal vaststellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen, met vaststelling van het tijdstip van ontruiming op één week na het vonnis, althans op een in goede justitie te bepalen andere dag;
­ veroordeling van [gedaagden] om het gehuurde met het hunne en de hunnen te ontruimen en verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van De Alliantie te stellen voor of uiterlijk op het vastgestelde tijdstip van de ontruiming, met machtiging van De Alliantie om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagden] ;
­ veroordeling van [gedaagden] in de kosten van de ontruiming, wanneer die niet vrijwillig plaatsvindt;
­ veroordeling van [gedaagden] om aan De Alliantie te voldoen € 351,24 per maand tot de dag van ontruiming;
­ veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
3.2.
De Alliantie heeft aan de opzegging van de huurovereenkomst ten grondslag gelegd dat zij het verhuurde zo dringend nodig heeft voor eigen gebruik dat van haar niet kan worden gevergd dat de huurovereenkomst wordt verlengd. Daarnaast wil zij opzegging van de huurovereenkomst om een op het verhuurde liggende bestemming te kunnen verwezenlijken.
3.3.
[gedaagden] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van De Alliantie in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat nu het bestemmingsplan pas in ontwerp ter inzage is gelegd, geen sprake is van een geldend bestemmingsplan. Dat betekent dat de huurovereenkomst niet kan worden beëindigd op de grond dat De Alliantie een op het verhuurde liggende bestemming wil verwezenlijken. Waar het in deze zaak daarom verder over gaat is of de huurovereenkomst kan worden beëindigd omdat, kort gezegd, De Alliantie het verhuurde dringend nodig heeft voor eigen gebruik.
4.2.
Namens [gedaagden] is op de comparitie naar voren gebracht dat hij de inhoud van de herstructureringsplannen van De Alliantie niet bestrijdt. Dat betekent dat tussen partijen niet (meer) in geschil is dat in de wijk Schuilenburg sprake is van bepaalde stedenbouwkundige problemen en dat De Alliantie op redelijke gronden heeft kunnen besluiten tot de herstructureringsplannen, ter verbetering van de wijk. Van die plannen maakt de sloop van de woning die [gedaagden] huurt onderdeel uit. Daarmee staat ook vast dat bij De Alliantie in beginsel sprake is van dringend eigen gebruik ten aanzien van die woning. Dat de staat van de woning en van de overige seniorenwoningen die De Alliantie wil slopen op zichzelf bezien geen aanleiding geeft voor sloop doet daaraan niet af. De beëindiging van huurovereenkomsten is namelijk als dringend te beschouwen als die nodig is voor de herstructurering van de gehele wijk, ook al zou die beëindiging niet noodzakelijk zijn wanneer alleen naar de te slopen woningen zou worden gekeken.
4.3.
De Alliantie heeft op de comparitie de planning van de werkzaamheden en besluitvorming toegelicht. De gemeenteraad zal naar verwachting in maart 2016 het bestemmingsplan vaststellen. Vervolgens zal in het tweede kwartaal van 2016 met de sloop van de seniorenwoningen worden begonnen en zal aansluitend de nieuwbouw plaatsvinden.
4.4.
Volgens [gedaagden] is er op dit moment nog geen sprake van dringend eigen gebruik. Hij voert in dat kader aan dat nog geen sloopvergunning is afgegeven en dat nadat die vergunning is afgegeven op grond van het Sociaal Statuut ten minste een jaar moet worden gewacht met het starten van de werkzaamheden. De kantonrechter stelt voorop dat om te slopen geen bestuursrechtelijke toestemming is vereist, behoudens bijzondere gevallen waarvan gesteld noch gebleken is dat daarvan sprake is. Op grond van het Bouwbesluit 2012 is voor slopen alleen vereist dat melding wordt gedaan bij het bevoegd gezag, in dit geval burgemeester en wethouders van Amersfoort. De term sloopbesluit die in het Sociaal Statuut wordt gebruikt ziet naar het oordeel van de kantonrechter dan ook op de besluitvorming die plaatsvindt bij De Alliantie en niet op een dergelijke bestuursrechtelijke toestemming. Het definitieve sloopbesluit wordt in de procedure die in het Sociaal Statuut is beschreven gekoppeld aan de daarin genoemde leegstandsvergunning. Niet in geschil is dat in 2009 voor het eerst vergunningen op grond van de Leegstandswet zijn verleend. De kantonrechter is daarom van oordeel dat dit impliceert dat toen door De Alliantie ook definitief tot sloop is besloten. Gesteld noch gebleken is dat dit voor [gedaagden] niet kenbaar was. Nu de in het Sociaal Statuut genoemde periode van een jaar sindsdien ruimschoots verstreken is hoeft op grond daarvan niet langer gewacht te worden met de werkzaamheden. Het Sociaal Statuut staat aan het aannemen van dringend eigen gebruik dus niet in de weg.
4.5.
[gedaagden] stelt verder dat sprake is van bestuursrechtelijke belemmeringen die maken dat de door De Alliantie voorgenomen herstructureringsplannen op korte termijn nog niet kunnen worden uitgevoerd. Als dat het geval is kan dat tot het oordeel leiden dat nu nog geen sprake is van dringend eigen gebruik. Uit het voorgaande volgt reeds dat de sloopwerkzaamheden in bestuursrechtelijke zin niet worden belemmerd. Die belemmering is er wel voor de bouw van de nieuwe woningen. De daartoe benodigde omgevingsvergunning kan door burgemeester en wethouders pas worden verleend nadat het nieuwe bestemmingsplan door de gemeenteraad is vastgesteld. Gelet op de planning van De Alliantie is naar het oordeel van de kantonrechter echter wel sprake van dringend eigen gebruik. Gesteld noch gebleken is dat die planning niet haalbaar of niet realistisch is. [gedaagden] heeft verder op de comparitie naar voren gebracht dat hij ten aanzien van de bestemmingsplanprocedure en de aanvraag om een omgevingsvergunning niet voornemens is om gebruik te maken van inspraak-, bezwaar- of beroepsmogelijkheden. Evenmin is gesteld of gebleken dat het anderszins nu al niet aannemelijk is dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld of dat een omgevingsvergunning zal worden verleend. De kantonrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat sprake is van dringend eigen gebruik. De hiervoor genoemde bestuursrechtelijke belemmeringen maken dat niet anders.
4.6.
Een verhuurder mag een huurovereenkomst beëindigen als sprake is van dringend eigen gebruik indien aan een tweetal voorwaarden wordt voldaan. In de eerste plaats moeten de belangen van de huurder en de verhuurder worden gewogen en moet daaruit volgen dat het belang van de huurder om in het gehuurde te blijven wonen moet wijken voor het belang van de verhuurder om de huurovereenkomst te beëindigen. In de tweede plaats is vereist dat de huurder andere passende woonruimte kan verkrijgen. De kantonrechter zal beoordelen of aan deze twee voorwaarden wordt voldaan, te beginnen met de laatstgenoemde.
4.7.
Niet in geschil is dat in Amersfoort voor [gedaagden] woonruimte te verkrijgen is die voor hem geschikt is, in die zin dat er socialehuurwoningen beschikbaar zijn waar hij gelet op zijn inkomen voor in aanmerking komt. De Alliantie heeft [gedaagden] – in lijn met wat in het Sociaal Statuut is bepaald – dergelijke woningen ook aangeboden en heeft hem een voorrangstatus gegeven op de woningmarkt. Op de comparitie heeft [gedaagden] ook verklaard dat (enkele van) de aangeboden woningen in beginsel geschikt zijn. Hiermee staat vast dat voor [gedaagden] na de beëindiging van de huurovereenkomst andere passende woonruimte te verkrijgen is. Hoewel het juist is dat de huurprijs van deze woningen hoger is dan de huurprijs van zijn huidige woning en hij stelt dat hij zich een hogere huurprijs financieel niet kan veroorloven, maakt dit niet dat geen sprake is van passende woningen. Daarbij is van belang dat [gedaagden] al bijna twintig jaar in de woning woont, wat invloed heeft op de ontwikkeling van de huurprijs. [gedaagden] heeft een in die jaren oplopend voordeel gehad omdat hij minder voor zijn woning hoefde te betalen dan de huurprijs die inmiddels voor die woning, gelet op zijn inkomen, algemeen als passend wordt beschouwd. Dat voordeel maakt niet dat hij na verhuizing een recht behoudt op een dergelijke lagere huurprijs. De Alliantie is dus ook niet gehouden om [gedaagden] een vervangende woning aan te bieden met eenzelfde huurprijs als de huurprijs die [gedaagden] nu betaalt.
4.8.
[gedaagden] heeft op de comparitie te kennen gegeven dat hij wel naar een andere woning wil verhuizen, maar dat De Alliantie onvoldoende rekening houdt met de kosten die dat voor [gedaagden] met zich brengt. De kantonrechter ziet zich daarom nog voor de vraag gesteld of de belangen van [gedaagden] ertoe moeten leiden dat de huurovereenkomst niet kan worden beëindigd onder de voorwaarden waaronder De Alliantie dat wenst te doen. In de eerste plaats geldt dat het bij deze belangenafweging voor de instandhouding van de huurovereenkomst onvoldoende is dat [gedaagden] met plezier in zijn woning woont, dat hij daar zijn hobby uitoefent en dat de woning helemaal aan zijn wensen voldoet. Aan de belangen van De Alliantie om de herstructureringsplannen te kunnen uitvoeren ter verbetering van de wijk komt meer gewicht toe. Dat de Alliantie niet alleen een sociaal belang heeft, maar dat zij ook winst maakt met de verkoop van de nieuw te bouwen woningen maakt dit niet anders. Dat ligt immers in het verlengde van het hebben van de eigendom van de woningen en van de investeringsrisico’s die De Alliantie heeft gelopen en nog zal lopen.
4.9.
[gedaagden] voert aan dat de vergoeding die De Alliantie hem biedt ter compensatie van te maken verhuis- en herinrichtingskosten onvoldoende is gelet op de kosten die hij stelt te moeten maken. Hij wijst er daarbij op dat hij gelet op zijn leeftijd niet in staat is werkzaamheden zelf uit te voeren en dat hij dus geheel afhankelijk is van derden die hij voor hun diensten zal moeten betalen. De Alliantie is het kennelijk met [gedaagden] eens dat de minimumbijdrage in de situatie van [gedaagden] een tegemoetkoming is die niet voldoende is. De Alliantie heeft [gedaagden] immers aangeboden om de verhuizing voor hem te regelen en te bekostigen. Wanneer [gedaagden] dit aanbod aanvaardt, zien de kosten die hij zelf moet maken dus alleen op herinrichtingskosten, waarvoor dan de gehele bijdrage van € 5.857,- kan worden gebruikt. Dat die kosten hoger zullen zijn dan dat bedrag heeft [gedaagden] niet voldoende onderbouwd. Die bijdrage ziet op grond van de ministeriële regeling immers ook verhuiskosten – die [gedaagden] niet meer hoeft te maken. [gedaagden] heeft dus al de mogelijkheid om over meer geld te beschikken voor herinrichtingskosten, bijvoorbeeld voor diensten van derden. Gelet op het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat De Alliantie voor wat betreft de verhuis- en inrichtingskosten voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [gedaagden]
4.10.
Ook voor wat betreft de in overweging 4.7. genoemde te verwachten hogere huurprijs heeft De Alliantie voldoende rekening gehouden met de belangen van [gedaagden] Niet in geschil is immers dat [gedaagden] bij het aangaan van een huurovereenkomst voor één van de door De Alliantie aangeboden woningen recht heeft op een hogere huurtoeslag dan de toeslag die hij nu ontvangt. Dat maakt dat het verschil tussen de huidige huurprijs en de nieuwe huurprijs netto lager zal zijn. Dat het recht op huurtoeslag in de toekomst niet meer zal bestaan is zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk. Daar komt bij dat De Alliantie aan [gedaagden] een huurgewenningsbijdrage heeft aangeboden in lijn met het Sociaal Statuut, terwijl [gedaagden] niet heeft betwist dat hij op grond van de in het Sociaal Statuut bepaalde regels eigenlijk niet voor een huurgewenningsbijdrage in aanmerking zou komen.
4.11.
Gelet op al het voorgaande wordt voldaan aan de wettelijke vereisten die van toepassing zijn bij de beëindiging van een huurovereenkomst op de grondslag van dringend eigen gebruik. De kantonrechter zal de vordering van De Alliantie tot beëindiging en ontruiming toewijzen. Gelet op de in overweging 4.3. genoemde planning van De Alliantie wordt het tijdstip van de beëindiging en de ontruiming vastgesteld op 1 mei 2016.
4.12.
De door De Alliantie gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 e.v. juncto artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter zal ook de door De Alliantie gevorderde vergoeding voor de ontruimingskosten afwijzen. Op grond van artikel 237, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt het bedrag van de kosten waarin de verliezende partij wordt veroordeeld bij het vonnis vastgesteld, voor zover die kosten vóór de uitspraak zijn gemaakt. Daarvan is bij ontruimingskosten geen sprake; dit zijn immers kosten die ná het ontruimingsvonnis (mogelijk) worden gemaakt. Ten tijde van het ontruimingsvonnis staat immers nog niet vast of deze kosten zullen worden gemaakt en zo ja, in welke omvang.
4.13.
De kantonrechter zal de door De Alliantie gevorderde gebruiksvergoeding, die gelijk is aan de huidige maandelijkse huurprijs, toewijzen met ingang van de datum van de beëindiging van de huurovereenkomst tot aan de ontruiming.
4.14.
De Alliantie vordert het te wijzen vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [gedaagden] verzet zich hiertegen. Op grond van artikel 7:272, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek blijft de huurovereenkomst van rechtswege van kracht tot de rechter onherroepelijk heeft beslist op een vordering tot beëindiging. Dat betekent dat de kantonrechter zijn beslissing dus niet uitvoerbaar bij voorraad kan verklaren. Op grond van vaste rechtspraak kan hierop een uitzondering worden gemaakt na afweging van de belangen van partijen, of als de huurder een rechtsmiddel aanwendt met alleen, dan wel hoofdzakelijk als doel de huurbeëindiging uit te stellen (Hoge Raad 8 januari 1982, NJ 1982, 445 en Hoge Raad 3 mei 1996, NJ 1996, 655). De kantonrechter is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding is om een dergelijke uitzondering te maken. Het belang van De Alliantie om de huurbeëindiging uitvoerbaar bij voorraad te verklaren weegt op dit moment niet zwaarder dan het belang van [gedaagden] bij de voortzetting van de huurovereenkomst. De Alliantie heeft nu immers slechts een globale planning van de te verrichten werkzaamheden en de daadwerkelijke uitvoering daarvan is nog afhankelijk van onder meer de tijdige vaststelling van het bestemmingsplan. Hoewel daaruit nu wél het bestaan van dringend eigen gebruik volgt (zie hiervoor), maakt dat niet dat daarmee ook direct sprake is van een situatie waarin [gedaagden] de mogelijkheid moet worden ontnomen om zijn argumenten in volle omvang aan een hogere rechter voor te leggen. Dat hij dat wil doen met het enkele of het hoofdzakelijke doel om de huurbeëindiging uit te stellen is niet gebleken. Uit deze procedure volgt immers dat [gedaagden] inhoudelijke argumenten heeft tegen de beëindiging van de huurovereenkomst op de wijze zoals De Alliantie dat voor ogen heeft.
4.15.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De Alliantie worden begroot op:
- dagvaarding € 94,19
- griffierecht € 116,00
- salaris gemachtigde €
300,00(2 punten x tarief € 150,00)
Totaal € 510,19
De nakosten, waarvan De Alliantie betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
4.16.
Met betrekking tot het aanbod van De Alliantie om de verhuizing van [gedaagden] te regelen en te bekostigen en om hem een huurgewenningsbijdrage te voldoen merkt de kantonrechter nog het volgende op. [gedaagden] heeft geen reconventionele vordering gedaan die ertoe strekt dat De Alliantie veroordeeld wordt om haar aanbod gestand te doen. De kantonrechter kan en zal De Alliantie daar dan ook niet toe veroordelen. De Alliantie heeft op de comparitie echter wel te kennen gegeven dat haar aanbod nog steeds geldt, zowel ten aanzien van de verhuizing als ten aanzien van de huurgewenningsbijdrage. In de belangenafweging – in overwegingen 4.9. en 4.10. – is er ook expliciet rekening mee gehouden dat De Alliantie haar aanbod gestand doet. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat De Alliantie na beëindiging van de huurovereenkomst de verhuizing van [gedaagden] regelt en bekostigt en dat zij [gedaagden] een huurgewenningsbijdrage voldoet zoals omschreven in overweging 2.9.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
stelt vast dat de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de onroerende zaak aan de [adres] te [woonplaats] zal eindigen op 1 mei 2016;
5.2.
veroordeelt [gedaagden] om deze onroerende zaak met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagden] bevindt voor 1 mei 2016 te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van De Alliantie te stellen;
5.3.
veroordeelt [gedaagden] om voor iedere maand (een gedeelte daaronder begrepen) dat hij na de beëindiging van de huurovereenkomst in het gehuurde verblijft tot aan de dag van ontruiming, een gebruiksvergoeding te betalen aan De Alliantie van € 351,24 per maand, te betalen op de eerste dag van iedere maand, te vermeerderen met de wettelijke rente over elke niet (tijdig) betaalde gebruiksvergoeding vanaf de eerste dag van de betreffende maand tot de dag van betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagden] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van De Alliantie, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 510,19, waarin begrepen € 300,00 aan salaris gemachtigde;
5.5.
veroordeelt [gedaagden] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door De Alliantie volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 75,00 (0,5 punt x tarief € 150) aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. de Meulder, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2016.