ECLI:NL:RBMNE:2016:805

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
405751 HA RK 15-299
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen kantonrechter in civiele procedure

Op 26 januari 2016 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker tegen kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een rolbeslissing van 27 november 2015, waarin het aanhoudingsverzoek van verzoeker werd afgewezen. Verzoeker stelde dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid had gewekt door deze beslissing te nemen, omdat hij afhankelijk was van zijn accountant voor de benodigde cijfermatige onderbouwing van zijn verweer, en deze accountant op vakantie was. De wrakingskamer heeft de procedure op 12 januari 2016 openbaar behandeld, waarbij mr. S.D. Kurz als gemachtigde van verzoeker aanwezig was.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de rolbeslissing een procesbeslissing betreft en dat deze slechts kan leiden tot een gegrondverklaring van het wrakingsverzoek indien de beslissing onbegrijpelijk is of een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid oplevert. De wrakingskamer oordeelde dat de rolbeslissing op zuiver processuele gronden was genomen en dat verzoeker onvoldoende bijzondere omstandigheden had aangevoerd die de beslissing onbegrijpelijk zouden maken. De enkele stelling dat de accountant op vakantie was, was niet voldoende om aan te nemen dat de rolrechter partijdig was of dat verzoeker een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid had.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 4324908 UC EXPL 15-11498 voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit mr. L. Verschoor-Bergsma als voorzitter en mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. G. Perrick als leden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 405751 HA RK 15-299
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
26 januari 2016
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
(verder te noemen: verzoeker),
gemachtigde: mr. S.D. Kurz.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek ingekomen op 1 december 2015,
  • de herziene versie van het wrakingsverzoek ingekomen op 7 december 2015, en
  • de mondelinge behandeling van voornoemd verzoek op 12 januari 2016.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 12 januari 2016 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • mr. Kurz, voornoemd,
  • kantonrechter, mr. L.C. Heuveling van Beek.
1.4.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. L.C. Heuveling van Beek als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 4324908 UC EXPL 15-11498.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek.
Verzoeker heeft op 26 november 2015 per email een aanhoudingsverzoek voor het nemen van een akte ingediend. Deze akte was reeds bij conclusie van dupliek aangekondigd en was bedoeld om het verweer van verzoeker cijfermatig te kunnen onderbouwen. Bij rolbeslissing van 27 november 2015 is op het aanhoudingsverzoek afwijzend beslist. De grond voor afwijzing hield kort gezegd in dat verzoeker in een eerder stadium van de procedure bedoelde gegevens had moeten indienen. Verzoeker stelt echter dat partijen zeer voortvarend hebben geprocedeerd en dat hij een gerechtvaardigd belang heeft bij het nemen van voornoemde akte. De reden waarom verzoeker voornoemde cijfermatige onderbouwing niet eerder heeft kunnen overleggen, is gelegen in het feit dat hij hierin afhankelijk is van zijn accountant en deze was op vakantie. De kantonrechter heeft door de gewraakte rolbeslissing te nemen naar het oordeel van verzoeker de schijn van partijdigheid op zich geladen. Ook om proceseconomische redenen is de beslissing van de kantonrechter niet houdbaar. Immers, bij een voor verzoeker negatief uitvallend vonnis, is verzoeker genoodzaakt in hoger beroep te gaan om zodoende alsnog de cijfermatige onderbouwing te kunnen overleggen. Door aldus te beslissen heeft het er alle schijn van dat de kantonrechter niet geïnteresseerd was in de cijfermatige onderbouwing van het verweer omdat zij kennelijk haar oordeel al had gevormd.
2.3.
Mr. Heuveling van Beek heeft niet berust in de wraking. In haar mondelinge toelichting ter zitting stelt zij het volgende. Mr. Heuveling van Beek trad ten aanzien van de gewraakte rolbeslissing op in hoedanigheid van rolrechter.
Het e-mailbericht van 26 november 2015 waarin door verzoeker een aanhoudingsverzoek is gedaan, is dus aan haar in haar hoedanigheid van rolrechter voorgelegd. Indien een dergelijk verzoek als hier aan de orde wordt ingediend, neemt de rolrechter – zonder daarbij het dossier in te zien – een beslissing op dat verzoek. Die beslissing wordt genomen aan de hand van de regels zoals vermeld in het rolreglement. Aan verzoeker is – voor zover in deze procedure relevant – bij brief van 27 november 2015 de rolbeslissing medegedeeld, inhoudende dat de verzochte aanhouding niet wordt verleend en de zaak voor vonnis blijft staan. De reden voor deze rolbeslissing is volgens mr. Heuveling van Beek gelegen in het feit dat verzoeker geen klemmende reden (vereiste opgenomen in het rolreglement) heeft aangedragen waaruit blijkt dat aanhouding van de zaak zou moeten volgen. Mr. Heuveling van Beek stelt dat zij die niet zag, althans niet in die mate zodat van de hoofdregel zoals neergelegd in het procesreglement diende te worden afgeweken. Verzoeker had de (cijfermatige) onderbouwing van zijn verweer reeds bij conclusie van antwoord moeten overleggen en uiterlijk bij conclusie van dupliek. Voorts stelt mr. Heuveling van Beek dat op het moment dat zij de (rol)beslissing nam, zij nog niet wist dat zij ook de behandeld kantonrechter in die zaak zou zijn. In haar hoedanigheid van rolrechter heeft zij de procesvoortgang bewaakt conform de daarvoor geldende regels.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De wrakingskamer overweegt als volgt. Vooropgesteld zij dat een rolbeslissing een procesbeslissing betreft. Een procesbeslissing kan slechts een grond opleveren voor gegrondverklaring van een verzoek tot wraking indien de rolbeslissing of de motivering daarvan dusdanig onbegrijpelijk is, dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter partijdig is dan wel jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert.
3.5.
Vaststaat dat in de onderliggende procedure door de kantonrechter geen (eind)vonnis is gewezen. In die procedure is een rolbeslissing door de rolrechter genomen. Het wrakingsverzoek richt zich dan ook tegen voornoemde rolbeslissing. De wrakingskamer is – gelet op hetgeen in deze procedure door partijen naar voren is gebracht – van oordeel dat de rolbeslissing op het aanhoudingsverzoek van verzoeker op zuiver processuele gronden is genomen. Hierbij heeft de rolrechter de regels toegepast voortvloeiend uit het procesreglement. De rolrechter heeft in de brief van 27 november 2015 de rolbeslissing – inhoudende dat het aanhoudingsverzoek niet wordt gehonoreerd en de zaak voor vonnis blijft staan – gemotiveerd onderbouwd. Immers, in voornoemde brief is namens de rolrechter bericht dat aan de rolbeslissing ten grondslag ligt dat verzoeker voldoende gelegenheid heeft gehad om de door hem gewenste cijfermatige onderbouwing in een eerder stadium, namelijk bij conclusie van antwoord en uiterlijk bij conclusie van dupliek, in het geding te brengen. De rolrechter heeft daarbij opgemerkt dat zulks past binnen de regels van het procesreglement. Uit de toelichting van de rechter ter zitting blijkt dat op grond van het procesreglement slechts indien sprake is van een klemmende reden afgeweken kan worden van bovengenoemde procesgang. Van een klemmende reden was volgens de rechter geen sprake. De wrakingskamer is van oordeel dat de aard van een procesbeslissing met zich brengt dat slechts op grond van bijzondere omstandigheden een reden kan bestaan om een dergelijke beslissing als zijnde onbegrijpelijk te beschouwen. De enkele stelling van verzoeker dat zijn accountant op vakantie was en daarom de cijfermatige onderbouwing niet in het geding kon worden gebracht, levert zonder nadere onderbouwing niet een zodanige bijzondere omstandigheid op, waardoor niet gezegd kan worden dat de beslissing van de rolrechter onbegrijpelijk is. Zo is door verzoeker niet aangegeven waarom niet in een eerder stadium van de procedure die gegevens in het geding konden worden gebracht. Evenmin heeft verzoeker andere feiten en/of omstandigheden aangevoerd ter onderbouwing van het vorenstaande. Dit leidt ertoe dat de rolbeslissing naar het oordeel van de wrakingskamer niet onbegrijpelijk is, dan wel is ingegeven door vooringenomenheid van de rolrechter, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 4324908 UC EXPL 15-11498 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. L. Verschoor- Bergsma, voorzitter,
mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. G. Perrick als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door
mr. I.L. Leijten-Puister, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.