Op 26 januari 2016 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker tegen kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek. Het wrakingsverzoek was ingediend naar aanleiding van een rolbeslissing van 27 november 2015, waarin het aanhoudingsverzoek van verzoeker werd afgewezen. Verzoeker stelde dat de kantonrechter de schijn van partijdigheid had gewekt door deze beslissing te nemen, omdat hij afhankelijk was van zijn accountant voor de benodigde cijfermatige onderbouwing van zijn verweer, en deze accountant op vakantie was. De wrakingskamer heeft de procedure op 12 januari 2016 openbaar behandeld, waarbij mr. S.D. Kurz als gemachtigde van verzoeker aanwezig was.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de rolbeslissing een procesbeslissing betreft en dat deze slechts kan leiden tot een gegrondverklaring van het wrakingsverzoek indien de beslissing onbegrijpelijk is of een zwaarwegende aanwijzing voor partijdigheid oplevert. De wrakingskamer oordeelde dat de rolbeslissing op zuiver processuele gronden was genomen en dat verzoeker onvoldoende bijzondere omstandigheden had aangevoerd die de beslissing onbegrijpelijk zouden maken. De enkele stelling dat de accountant op vakantie was, was niet voldoende om aan te nemen dat de rolrechter partijdig was of dat verzoeker een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid had.
Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat de procedure van verzoeker met zaaknummer 4324908 UC EXPL 15-11498 voortgezet dient te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing. De beslissing is openbaar uitgesproken door de wrakingskamer, bestaande uit mr. L. Verschoor-Bergsma als voorzitter en mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. G. Perrick als leden.