ECLI:NL:RBMNE:2016:7825

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2016
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
UTR 15/3227
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het behoud van salarisperiodieken bij functiewijziging binnen de politie

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam bij de Politie, bezwaar gemaakt tegen een salarisstrook die in november 2014 door de korpschef was verzonden. Dit leidde tot een procedure waarbij eiseres in beroep ging tegen het besluit van 13 mei 2015, waarin haar bezwaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft op 30 maart 2016 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de rechtbank de feiten als volgt vaststelde: eiseres was sinds 1 maart 2001 in dienst en had verschillende functies bekleed, waarbij zij op 1 januari 2012 in een functie was aangesteld die was gewaardeerd met 24 Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW)-punten. De rechtbank oordeelde dat de OVW-periodieken niet automatisch vervallen bij functiewijziging, mits de nieuwe functie ook minimaal 24 OVW-punten heeft. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden, omdat eiseres recht had op behoud van haar OVW-periodieken. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij het salaris van eiseres opnieuw vastgesteld moet worden, inclusief de OVW-periodieken. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Almere Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/3227

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres (gemachtigde: mr. K. Kromhout),

en

de korpschef van politie, verweerder (gemachtigde: A.M.C. de Haan).

Procesverloop

Tegen de in november 2014 door verweerder aan eiseres toegezonden salarisstrook (het primaire besluit) heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2016. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Op 1 maart 2001 is eiseres aangesteld bij de Politie [locatie] , in de functie van [functie 1] .
1.2
Op 1 januari 2012 is eiseres aangesteld in de functie van [functie 2] in schaal 7, trede
14. Deze functie is gewaardeerd met 24 punten inzake de Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW).
1.3
Vanaf januari 2013 is eiseres ingeschaald in schaal 7, trede 14, met twee OVW­ periodieken.
1.4
Bij besluit van 26 februari 2013 is eiseres met ingang van 1 maart 2013 eervol ontslag
verleend, wegens ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, alsmede herplaatst in de functie van [functie 3] in schaal 6, trede 14. Deze functie is eveneens gewaardeerd met 24 OVW punten. In dit besluit is voorts opgenomen dat die functie de nieuwe uitgangspositie wordt in het kader van het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP). Tevens is opgenomen dat eiseres de toelage conform de Regeling Inkomenscompensatie WIA voor de duur van vijf jaar krijgt uitgekeerd. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres slechts bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit voor zover verweerder daarbij een abusievelijk dubbel nabetaald bedrag van€ 689,04 heeft teruggevorderd en verrekend met de bezoldiging. Volgens verweerder kan eiseres dan ook niet geacht worden bezwaar te hebben gemaakt tegen het niet toekennen van de OVW-periodieken zoals dat volgens verweerder pas is gebeurd bij zijn brief van 16 december 2014 en de salarisspecificatie van december 2014.
3. De rechtbank verwerpt dat standpunt. Aan dat oordeel ligt ten grondslag dat eiseres blijkens het bezwaarschrift de salarisspecificatie van november 2014 heeft gezien als een herberekening van OVW-periodieken over een periode van twee jaar en daarmee als een definitief besluit daarover. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres blijkens het bestreden besluit ook zo begrepen, aangezien verweerder in het bestreden besluit uitdrukkelijk ingaat op de berekening van de OVW-periodieken. Ook uit de toelichting in het bestreden besluit van de berekening van de nabetaling en terugvordering blijkt dat verweerder in november 2014 is uitgegaan van een berekening van het oude salaris inclusief OVW-periodieken en het nieuwe salaris zonder OVW-periodieken.
4. Gelet op het voorgaande, het beroepschrift en de toelichting van partijen ter zitting, is de rechtbank van oordeel dat het geschil ziet op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres pas vanaf de aanstelling per 1 maart 2013 in de functie van [functie 3] in schaal 6, trede 14, is begonnen met het opbouwen van
OVW­periodieken dan wel dat verweerder de opbouw van OWV-periodieken in de oude functie ook had moeten volgen in de nieuwe functie en dus de bezoldiging had moeten vaststellen op schaal 6, trede 14, met twee OVW-periodieken, wat neerkomt op een bezoldiging naar schaal 7, trede 13.
5. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres bij haar aanstelling in de nieuwe functie per 1 maart 2013 is ingedeeld op het salaris dat het meest dichtbij het salaris in de oude functie ligt. Dit is exclusief OVW, omdat dat niet behoort tot de salaristabel. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst verweerder naar de landelijke afspraken zoals die zijn uitgewerkt in het door hem als bijlage 14 overgelegde 'Overzicht rechtspositionele aangelegenheden die invloed hebben op de aanspraak van de extra periodiek (OVW-periodiek) zoals opgenomen in artikel 9a van het Besluit bezoldiging politie' van 3 september 2015.
6. Op grond van artikel 9a, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) wordt de ambtenaar die het maximum van de schaal behorende bij een functie met 24 of meer OVW punten, zoals opgenomen in bijlage 3, heeft bereikt met behoud van deze schaal en met inachtneming van het tweede lid, extra periodieken ter hoogte van de in de volgende salarisschaal opgenomen periodieken toegekend.
Op grond van het vijfde lid van dit artikel vervallen de periodieken die op grond van dit
artikel worden verkregen bij een vrijwillige overstap naar een functie met minder dan 24 OVW-punten.
7. Op grond van artikel 10, eerste lid, van het Bbp wordt, ingeval van indeling in een hogere schaal, met inachtneming van artikel 11, het salaris van de ambtenaar in de nieuwe schaal vastgesteld op het salaris gelegen onmiddellijk boven het salaris dat de ambtenaar genoot.
Het vierde lid van dit artikel bepaalt dat indien de ambtenaar OVW-periodieken heeft verkregen en er sprake is van een vrijwillige overstap naar een functie met minder dan 24 OVW-punten, de verkregen OVW-periodieken vervallen en deze niet worden meegenomen in de berekening bedoeld in het eerste lid.
8. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat uit de toelichting op artikel 9a van het Bbp (Stb. 2014, 52, p. 19) blijkt dat de OVW-periodieken aan de functie zijn gekoppeld. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat daar nog niet uit volgt dat bij een wijziging van functie reeds toegekende OVW-periodieken komen te vervallen. Uit de hiervoor genoemde toelichting op artikel 9a van het Bbp blijkt immers dat OVW-periodieken alleen komen te vervallen als er in de nieuwe functie geen aanspraak bestaat op opbouw van OVW­ periodieken, omdat die nieuwe functie is gewaardeerd met minder van 24 OVW-punten. Daarmee in overeenstemming bepaalt artikel 9a, vijfde lid, van het Bbp dat verkregen OVW­ periodieken vervallen bij de overgang naar een functie met minder dan 24 OVW-punten. Het opnemen van deze bepaling is niet goed te begrijpen als de periodieken in zijn algemeenheid zouden vervallen bij elke functiewijziging. Steun voor het oordeel dat de OVW-periodieken niet standaard komen te vervallen bij iedere functiewijziging vindt de rechtbank voorts in artikel 10 van het Bbp, dat de situatie regelt dat een ambtenaar in een hogere schaal wordt ingedeeld. Uit de tekst van artikel l 0, eerste lid, in samenhang met het vierde lid, van het Bbp volgt dat het salaris in de hogere schaal wordt afgestemd op het salaris dat de ambtenaar laatstelijk verdiende inclusief opgebouwde OVW-periodieken. Ook hier geldt dat de opgebouwde OVW-periodieken alleen dan niet worden meegenomen in de berekening van het nieuwe salaris indien de nieuwe functie minder dan 24 OVW-punten heeft.
De rechtbank concludeert dat uit het Bbp volgt dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om de OVW-periodieken te verbinden aan functies waaraan minimaal 24 OVW­ punten zijn toegekend. Er is geen grond om uit deze regelgeving af te leiden dat de wetgever heeft bedoeld die OVW-punten te laten vervallen bij overgang naar een andere functie met minimaal 24 OVW-punten. Ervan uitgaande dat de OVW-regeling is bedoeld om ambtenaren die blijkens de functiewaardering in bijzondere verzwarende omstandigheden werkzaam zijn een financiële tegemoetkoming te geven, komt het behoud van deze periodieken ook overeen met de ratio van de OVW regeling. Dit belang van toekenning van die periodieken verandert immers niet bij de overgang van de ene functie met onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden naar de andere functie met onvermijdelijk verzwarende werkomstandigheden. Steun hiervoor vindt de rechtbank ook in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) van 18 mei 2015 waar voor de vrijwillige overstap van functies met minimaal 24 OVW-punten binnen dezelfde schaal het behoud van de opgebouwde OVW­ periodieken is afgesproken en waarvoor aansluiting is gezocht bij artikel 10 van het Bbp. Die redenering geldt naar het oordeel van de rechtbank onverkort bij de overstap naar een functie in een lagere schaal mits die functie ook minimaal 24 OVW-punten heeft.
9. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen, waarbij het salaris van
eiseres alsnog volgens de daarvoor geldende systematiek met ingang van 1 maart 2013 wordt vastgesteld op schaal 6, trede 14, verhoogd met twee OVW-periodieken. De rechtbank heeft onvoldoende financiële gegevens om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet in dit geval af van toepassing van de zogeheten bestuurlijke lus om te komen tot finale geschillenbeslechting, nu het nog slechts gaat om een financiële uitwerking, die naar verwachting geen nieuwe discussie zal opleveren.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van€ 167,- vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op€ 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van€ 496,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 992,- te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Slootweg, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Jak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2016.

Afschrift verzonden aan partijen op: 0..5 APR. 2016

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.