ECLI:NL:RBMNE:2016:78

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
406268 / HA RK 15-305
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in civiele procedure met verzoeker die onvrede uitspreekt over proces-verbaal

In deze wrakingszaak, behandeld door de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland, heeft verzoeker op 18 december 2015 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters, waaronder mr. P.J.G. van Osta, naar aanleiding van onvrede over de wijze waarop het proces-verbaal van de zitting werd opgemaakt. Verzoeker was van mening dat de zakelijke weergave van zijn verklaringen in het proces-verbaal niet voldeed en dat hierdoor zijn recht op een eerlijk proces in het geding was. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoeker zich onbehoorlijk uitgelaten, wat leidde tot zijn verwijdering uit de zittingzaal. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek niet gericht was op de onpartijdigheid van de rechters, maar op de wijze van verslaglegging. De wrakingskamer heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, omdat de gronden van het verzoek niet betrekking hadden op de onafhankelijkheid van de rechter. Tevens is besloten dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen, gezien de herhaalde indiening van wrakingsverzoeken die de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmert. De beslissing is openbaar uitgesproken op 7 januari 2016.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 406268 / HA RK 15-305
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 7 januari 2016
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de terechtzitting op 17 december 2015
  • de schriftelijke reactie van 17 december 2015 van mr. P.J.G. van Osta.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 18 december 2015 met gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- de heer [verzoeker] .
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 december 2015 heeft verzoeker de wrakingskamer, bestaande uit mr. C.A. Beaufort, mr. G.L.M. Urbanus en mr. M.J. Slootweg gewraakt. Aan dit wrakingsverzoek heeft verzoeker ten grondslag gelegd dat hij zich niet kan verenigen met een uitsluitend zakelijke weergave in het proces-verbaal van hetgeen tijdens een mondelinge behandeling gezegd wordt. Verzoeker heeft geëist dat het proces-verbaal een letterlijke weergave zal inhouden van het verhandelde ter zitting.
1.4.
Verzoeker heeft zich tijdens de mondelinge behandeling van meet af aan onbehoorlijk uitgelaten tegenover de wrakingskamer en de voorzitter in de rede gevallen en is dit, ondanks meerdere waarschuwingen van de voorzitter van de wrakingskamer op een dusdanige wijze blijven doen dat de voorzitter uiteindelijk, nadat verzoeker een verzoek tot wraking van de wrakingskamer had uitgesproken, de bode heeft doen oproepen om verzoeker te verwijderen uit de zaal. Daarop heeft verzoeker alsnog vrijwillig de zittingzaal verlaten.
1.5.
Vervolgens heeft de wrakingskamer zich beraden over het ter zitting gedane wrakingsverzoek van verzoeker. Het wrakingsverzoek richt zich blijkens de stellingen van verzoeker niet op een gebrek aan onpartijdigheid van de betrokken leden van de wrakingskamer, maar uitsluitend op de wijze waarop naar verwachting van verzoeker het verhandelde ter zitting in een proces-verbaal zal worden vastgelegd. Dit maakt dat verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. De wrakingskamer behoeft daarom de behandeling van de zaak niet te schorsen en kan een beslissing nemen over het op 17 december 2015 ingediende wrakingsverzoek.
1.6.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. P.J.G. van Osta als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het rekestnummer 405614 / JE RK 15-2243.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek.
Verzoeker heeft ter zitting van de rechter geëist dat alles wat ter zitting wordt gezegd, letterlijk wordt opgenomen in het proces-verbaal van de zitting. Verzoeker heeft te kennen gegeven geen genoegen te nemen met een zakelijke weergave, omdat hij van mening is dat in dat geval niet alles wordt genoteerd. Volgens verzoeker worden stelselmatig zaken uit het proces-verbaal gehouden. Verzoeker meent dat hij daardoor geen eerlijk proces heeft en dat de rechter partijdig is. Verzoeker is het principieel oneens met de wijze waarop binnen de rechtbank het verhandelde ter zitting in een proces-verbaal wordt vastgelegd. Volgens verzoeker vindt, door de in zijn ogen onvolledige, want niet letterlijke, vastlegging van zijn ter zitting afgelegde verklaringen stelselmatig ‘vadermoord achter gesloten deuren’ plaats, ongeacht de persoon van de behandelend rechter of de procedure waarin verzoeker partij is.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. De rechter heeft gesteld dat hij door zijn mededeling aan verzoeker dat verzoeker desgewenst een proces-verbaal kan ontvangen met daarin een zakelijke weergave van hetgeen ter zitting is besproken, op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van partijdigheid of de schijn daarvan heeft gewekt.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
Op grond van artikel 279 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv.) wordt in een verzoekschriftprocedure van het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling en van de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen een proces-verbaal opgemaakt.
Het belang van het opmaken van een proces-verbaal is vanzelfsprekend gelegen in de omstandigheid dat ter zitting verstrekte inlichtingen en/of afgelegde verklaringen bewijswaarde kunnen hebben en dat die inlichtingen/verklaringen (ook) voor de instanties die in appel of in cassatie oordelen van wezenlijk belang kunnen zijn. Zoals hiervoor is weergegeven schrijft de wet voor dat in een proces-verbaal wordt volstaan met het weergeven van de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen. Als een partij van mening is dat zijn standpunten onjuist in het proces-verbaal zijn weergegeven, kan hij dat, gemotiveerd, meedelen aan de rechtbank. Het voorgaande betekent dat verzoeker geen aanspraak kan maken op een proces-verbaal waarin de afgelegde verklaringen letterlijk worden weergegeven.
3.5.
Verzoeker heeft verder geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat de individuele rechter tegen wie verzoeker zijn wrakingsverzoek heeft gericht, een proces-verbaal zou vaststellen dat, door de zakelijke weergave van de afgelegde verklaringen, geen recht zou doen aan hetgeen verzoeker ter zitting heeft verklaard.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer verzoeker niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot wraking, aangezien de gronden van het verzoek geen betrekking hebben op de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de persoon van de rechter tegen wie het wrakingsverzoek is gericht.
3.7.
De wrakingskamer ziet verder aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met rekestnummer 405614 / JE RK 15-2243 zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat verzoeker door het voortdurend indienen van wrakingsverzoeken in diverse procedures de voortgang van de hoofdzaak ernstig belemmert. De voorschriften tot behandeling van wrakingsincidenten wijzen er op dat beoogd is de vertraging van de behandeling van de hoofdzaak zo kort als mogelijk te doen zijn. Vaststaat dat verzoeker in de procedures waarbij hij partij is meerdere wrakingsverzoeken heeft ingediend en dat hij herhaaldelijk wrakingsverzoeken indient tegen de wrakingskamer die daarover moet oordelen. Zo ook in deze zaak.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van de leden van de wrakingskamer;
4.2.
verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking van mr. P.J.G. van Osta;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, mr. Van Osta, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling familie- en strafrecht en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met rekestnummer 405614 / JE RK 15-2243 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
4.5.
bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in de zaak met rekestnummer 405614 / JE RK 15-2243 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. C.A. Beaufort, voorzitter, en mr. G.L.M. Urbanus en mr. M.J. Slootweg als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.A.M. Derksen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2016.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.